In deze finaleweek hebben we afgeteld tot de nummer één. Vandaag die nummer 1.
We begonnen deze lijst op nummer honderd met een enigszins provocerend statement, en zo eindigen we ook.
Uit alle voorgaande stukjes is hopelijk wel zo'n beetje duidelijk geworden wat ik onder goed cabaret versta. Het moet niet alleen maar humor om te lachen zijn, de grappen moeten soms ook schuren, uitdagen, een klap uitdelen desnoods. Ontspanning én inspanning, lering ende vermaak, de lach en de traan. Ik ben graag bereid cabaret als een niet minder hoogwaardige kunstvorm te beschouwen dan pakweg literatuur of muziek. En van de beste voortbrengselen ervan verwacht ik dan ook dat ze de wereld even doen kantelen, de blik verruimen, van mij een net iets ander mens maken dan ik voorheen was.
Herman Finkers is daar volgens mij in geslaagd.
Maar laten we eerst bij het begin beginnen. Herman Finkers won in 1979 Cameretten met een spervuur aan woordgrapjes en kwinkslagen, een procedé dat hij vervolgens zo'n twintig jaar lang zou toepassen in zijn theatershows. De eerste drie, Op zwart zangzaad (1979), De terugkeer van Joop Huizinga (1982) en De Diana Ros Show (1983), vergaarden alleen in het oosten des lands enige bekendheid, maar vanaf EHBO is mijn lust en mijn leven (1985) werd Finkers ook wereldberoemd in heel Nederland.
Gemiddeld om de twee a drie jaar kwam hij met een nieuw programma, van Het meisje van de slijterij (1987) en De zon gaat zinloos onder, morgen moet ze toch weer op (1990) via Dat heeft zo'n jongen toch niet nodig (1992) en Geen spatader veranderd (1995) tot Kalm aan en rap een beetje (1998), die zonder uitzondering een redelijk tot goede pers kregen en volle zalen trokken, maar vooral veel van hetzelfde brachten. Herman Finkers hoefde zichzelf niet zo nodig te vernieuwen.
Hij is daardoor lang als een amusant buitenbeentje beschouwd. Een taalvirtuoos weliswaar, de meester van de omgekeerde logica, iemand die zijn metier tot in de finesses beheerste, maar geen 'gevaarlijke' cabaretier, geen 'urgente' kleinkunstenaar, geen ritselende revolutionair.
Een sketch als 'ANP' is een juweeltje, maar ook exemplarisch voor de beperkte reikwijdte van zijn humor.
Finkers was het in 2000 zelf ook beu en hield het voor gezien. Als het daar voorgoed bij was gebleven, dan hadden we Finkers al iets eerder voorbij zien komen in deze lijst. Ergens rond plek vijf waarschijnlijk. Een grootheid, maar zonder het surplus van de hors catégorie. Hij werd kort nadien bovendien ongeneeslijk ziek, zo hoorde ik tot mijn ontsteltenis op de radio toen ik, ergens begin vorig decennium, in het tuincentrum de uitgebloeide planten aan het omschudden was. Het werd stil rond Herman Finkers.
En toen, zeven jaar later, was daar ineens Na de pauze (2007).
Niet alleen een nieuwe show, maar ook een nieuwe Herman Finkers. Het is moeilijk voor te stellen wat er in die zeven jaar precies gebeurd is. Een groei, een loutering, een godwording?
Hier is iemand aan het woord die alles heeft begrepen, die de vezels van het bestaan heeft ontrafeld, die de wijsheid in pacht heeft.
Na de pauze bevat alles wat Finkers kenmerkte, maar dan tot perfectie doorgevoerd: de logica wordt meer dan ooit binnenstebuiten gekeerd, de woordgrappen getuigen van een uitzonderlijke intelligentie en taalgevoel, en Finkers tilt het begrip 'gortdroogheid' naar een hoger plan, bijvoorbeeld in 'Goocheltaal' en 'De vrouw (fragment)'.
Maar waar Finkers daar altijd ophield, daar gaat hij nu verder, veel verder. Hij was altijd een cabaretier zonder enig engagement in zijn shows; de actualiteit bestond niet. In Na de pauze worden de mens en zijn maatschappij met evenveel venijn als mededogen tot de naakte essentie teruggebracht, zoals in 'De tijdgeest'. Muzikale elementen stonden altijd in dienst van de kwinkslag. Na de pauze bevat enkele prachtige, de diepste lagen van de ziel beroerende liedjes, zoals 'Men fietst niet meer' en 'Lieve dode dichter'. Religie en zingeving zijn altijd onderwerpen in Finkers' shows geweest, maar steeds ironisch en wederom in dienst van. In Na de pauze worden de raakste dingen gezegd over deze onderwerpen, spreidt hij zijn grootse visie tentoon op leven en dood, op de liefde en het kwaad, op waarheid en schoonheid, zoals in 'Mijn laatste eer' en de indrukwekkende 'Slotmonoloog'.
Herman Finkers is te lang alleen maar die malle droogkomiek gebleven, hij is te lang in de rol van de slap zwetsende Tukker blijven hangen. Dat is niet in de laatste plaats zijn eigen schuld geweest. Hij vond dat hij niet verder hoefde te gaan dan hij deed, of dat hij daar het talent niet voor had.
Andere kunstenaars uit zijn omgeving, zoals Willem Wilmink en Daniël Lohues, hebben hem van het tegendeel weten te overtuigen. Zo is Finkers dan toch nog uitgegroeid tot een groot en veelzijdig scheppend kunstenaar, filosoof en mysticus ineen.
Het leverde hem een Gouden Harp, een penning voor maatschappelijke verdiensten en de taalprijs van Onze Taal op.
Willem Wilmink, Daniël Lohues, Herman Finkers, het zijn lui die mij wel aanspreken met hun levenshouding. Wars van kapsones of hoogmoedswaanzin, dicht bij de natuur, bij de traditie, bij de medemens, voorvechters van kunst en cultuur zonder elitair te zijn, open voor spiritualiteit en zingeving zonder orthodox of zweverig te worden.
Na de pauze heb ik niet, zoals de meeste andere cabaretprogramma's, op video, dvd, tv of in het theater leren kennen, maar op cd. Menige zaterdagnacht ben ik gesticht door Herman Finkers. Ik neem regelmatig de proef op de som, maar ik kan 'Lieve dode dichter' nog steeds niet horen zonder kippenvel te krijgen. Na de pauze is een monument, een twee uur durende levensles.
Alleen al een zinnetje als 'Ooit mag ik dood' kan mij mateloos blijven fascineren. Het verwoordt een manier van in het leven staan die ik alleen maar kan hopen ooit te bereiken.
Dat is wat alle kunst uiteindelijk wil bewerkstelligen: dat we er een rijker, completer en beter mens van worden. Want uiteindelijk draait het in het leven maar om één ding: in het reine komen met onze sterfelijkheid. Daar werk ik elke dag aan, met literatuur en muziek als onmisbare hulpmiddelen. Cabaret hoorde daar niet bij, tot Na de pauze.