Thierry Baudet & Michel Visser (red.), Conservatieve vooruitgang (2010), 414 blz. (****)
Voor hij zijn begeesterde boeken over de natiestaat en de EU (2012) publiceerde redigeerde Thierry Baudet in 2010, samen met Michel Visser, al een bundel over moderne conservatieve denkers die niet onopgemerkt bleef. Ik zou mezelf denk ik wel gematigd conservatief kunnen noemen. Volbloed progressief zijn in Nederland heeft vaak veel weg van achter een grote, van een helling af stuiterende sneeuwbal aanrennen om die nog een extra zet proberen te geven. De wereld verandert toch wel, en razendsnel ook; aandacht voor en verzorging van wat het waard is te behouden en verzet tegen de kwalijke elementen van de vooruitgang verdient dan extra toewijding. Toch staat conservatisme vaak in een kwade reuk. Ten onrechte, zo constateren ook de samenstellers in hun lezenswaardige en behartigenswaardige inleiding op deze bundel. Het zou 'gelijkstaan aan simpele behoudzucht, "rechts" zijn, of het tegenovergestelde zijn van "progressief".' Het conservatisme is 'veeleer een manier van kijken dan een strikte leer'. Een conservatief is zeker niet iemand 'die tegen alle verandering is, of terug wil in de tijd', dat is conservatief verwarren met 'regressief'. Of met 'reactionair', zou ik daar nog aan toe willen voegen. Dit sluit ook aan bij wat Antoine Bodar schrijft in zijn
Klokkenluider van Sint Jan (2004, p. 40): 'De echte conservatief verlangt niet terug naar het verleden, als zou vroeger zonder meer alles beter zijn dan nu. Zo naïef is hij niet. De conservatief is traditionalist. Hij houdt rekening met de traditie waarin het voorgeslacht zich met het nageslacht verbindt. De conservatief kent zich als schakel in die verbinding.' Ware woorden. Conservatief staat voor een keuze voor 'een bepaalde methode van voortgaan in de tijd, een type progressie: niet met grote sprongen, maar stapje voor stapje'. Ook geloven conservatieven in het 'liefde en begrip voor het bestaande' en zijn zij sceptisch over de maakbaarheid van de samenleving: 'de condition humaine van de samenleving blijft eeuwig hetzelfde', er is sprake van een 'eeuwig menselijk tekort'. Conservatieven pleiten tot slot voor 'bescheidenheid met betrekking tot hervormingen', 'het belang van gezag voor het functioneren van een samenleving' en behoud van 'kleinschaligheid' en 'het platteland'.
In
Conservatieve vooruitgang worden 20 twintigste-eeuwse denkers gepresenteerd die, ieder op hun eigen manier, hebben bijgedragen aan dit conservatieve perspectief. Daarbij zijn
usual suspects als Huizinga, Ortega y Gasset, C.S. Lewis, Wilhelm Röpke en Leo Strauss, maar ook uiteenlopende figuren als Ludwig Wittgenstein, T.S. Eliot, Michael Oakeshott en de Nederlandsers Herman Dooyeweerd en W. Aalders. Ontbrekende
cracks zijn Spengler en Miguel de Unamuno, maar daar staat tegenover dat ik kennismaakte met andere, voor mij onbekende filosofen. Wat voorts opvalt is dat alle twintig man zijn; zijn vrouwen niet ontvankelijk voor conservatieve ideeën? Iedere denker wordt door een andere kenner behandeld. Steeds volgt na een korte biografische schets een overzicht van de belangrijkste aspecten van zijn gedachtegoed, met als conclusie een overweging over wat nu het specifiek conservatieve van deze denker uitmaakt. Het knappe is dat de samenstellers erin geslaagd zijn de bundel een uniforme toon te geven - alleen Roger Scruton detoneert met een particuliere kritiek op progressieven -, het redigeerwerk van Baudet en Visser verdient dus alle lof. Jammer is dat soms te veel de nadruk ligt op economie en minder op een algemeen mens- en wereldbeeld. De auteurs presenteren de filosofen bovendien vaak op basis van citaten die profetisch zijn gebleken, zoals bij Ortega over de frivoliteit van de massamens die wel rechten wil maar geen plichten: 'Volgens Ortega uit die frivoliteit zich op allerlei manieren: een gebrek aan romantiek in de omgang met vrouwen, en een obsessie met het lichaam en het uiterlijk, extreme emoties rondom sporten, en een "half belachelijke en half schaamteloze" obsessie met jong zijn en jeugd'. Ook konden niet alle filosofen mijn aandacht vasthouden, maar dat is inherent aan zulke overzichtswerken. Deze kleine bezwaren mogen echter niet in de weg staan van een gunstige beoordeling.
Conservatieve vooruitgang biedt een helder, nuttig en urgent overzicht van modern conservatisme en, misschien wel belangrijker nog, maakt korte metten met heersende vooroordelen over de wat het betekent om conservatief te zijn.
Tom Knipping & Iwan van Duren - Voetbal & Maffia. 'We schieten je kapot' (2012), 356 blz. (***)
De
tijdschriftenmarkt kampt met sterk teruglopende
advertentie-inkomsten. Johan Derksen van
Voetbal International heeft echter een gat in de markt ontdekt door een eigen boekenuitgeverij te beginnen. Te
midden van de bestsellende documentaires over René van der Gijp, Gert Jakobs en Andy
van der Meijde, de autobiografie van Kees Jansma en de verzamelde
columns van Dijkshoorn, Johan Derksen en Wilfred Genee, is de monografie
Voetbal & Maffia van Tom Knipping en Iwan van Duren
waarschijnlijk tegelijk de publicatie met de laagste verkoopcijfers en de hoogste impact. De twee onderzoeksjournalisten van
VI hebben zich in de
criminele kringen van de voetbalwereld begeven en troffen er een
gigantische beerput aan. Voetbal is feitelijk nooit onschuldig vermaak geweest, maar sinds
het grote geld van de commercie de sport is gaan gijzelen hebben in het kielzog
criminelen, van kruimeldieven en beunhazen tot de echte zware jongens, de touwtjes langzaam maar ferm in handen genomen. Er is sprake van omkoping,
corruptie, zwartgeldcircuits, witwaspraktijken en natuurlijk
matchfixing, het probleem dat door Knipping en Van Duren op de agenda van de media en zelfs de
politiek is gezet. In 25 hoofdstukken passeren diverse maffiose praktijken in het
internationale voetbal de revue, variërend van curieus (een WK-scheidsrechter bleek ook drugssmokkelaar) tot schokkend (9 op de 10 wedstrijden in China is verkocht). Natuurlijk zijn er de bekende schandalen als de affaire-Hoytzer en de, veelal Oost-Europese, nieuwe rijken die clubs opkopen en ze tot witwasmachines omturnen. Maar ook minder bekende doch even boeiende voorbeelden zijn opgetekend, zoals de in Finland spelende Zambianen die
marionetten van de gokmaffia bleken te zijn en de vele individuele spelers die hun carrière en soms ook hun leven beëindigd zagen door de krachten van de onderwereld.
Storend en soms zelfs
ergerlijk is evenwel de stijl van Knipping en Van Duren. Eind 2009 brak ik al eens de staf
over het pathetische taalgebruik van de heren, hun 'overdramatische
formulering', zoals ik het
toen, zelf ook wat overdreven, uitdrukte. Misschien liggen er literaire ambities aan ten
grondslag, maar het resultaat doet toch eerder denken aan een clichématige
driestuiverroman dan aan bellettrie: 'Lege kannen koffie onder een flikkerend peertje. Een
asbak vol uitgedrukte peuken. Stapels papieren kriskras door de hele tot
redactieruimte omgevormde garage. [...] Rechts de doorgewerkte
dossiers. Links de aangeschafte wereldkaart waarin weer een paar nieuwe
speldjes kunnen worden geprikt. We blazen eens uit van onze
ontdekkingsreis in de sporen van de voetbalmaffia.' (326) Uitentreuren bedienen ze zich van de 'vergelijking met als', en niet altijd even
functioneel. Ik heb weer eens verzuimd met het potlood in de hand te
lezen, maar een paar steekproeven leveren al een treffend lijstje op:
- 'De lijntjes lopen ondergronds als oude telefoonkabels.' (15)
- 'De Aziatische ziekte waait als de vogelgriep over naar Europa.' (17)
- 'De Chinese competitie is zo betrouwbaar als een Griekse bank.' (29)
- 'Zoals zalmen de rivier opzwemmen, zoekt Schnitzler de casino's.' (67)
- 'Als paddenstoelen uit rottende grond verrijzen de vreemdste clubs.' (118)
- 'Als sprinkhanen vliegen de nieuwe rijken over het oude Europa.' (120)
- 'Als
een atheïst die het licht heeft gezien gelooft hij er nu heilig in dat
de wedmaffiosi [...] in het topvoetbal zijn geïnfiltreerd.' (317)
- 'Als kankercellen verspreidt zich de ziekte in het sportieve lichaam van het voetbal.' (329)
Uiteindelijk
is die stilistische armoede natuurlijk ondergeschikt aan de urgentie
van
Voetbal & Maffia, aan het probleem dat het boek aankaart. De maffia vreet het voetbal van
binnenuit kapot. Van bonden als de UEFA en de KNVB is weinig heil te
verwachten, gezien de aard van de criminaliteit is het ook eerder een zaak van
politiek en justitie. Alleen PvdA-parlementariër Tjeerd van Dekken bijt
zich erin vast, minister Schippers heeft nog niet zo'n haast.
Raymond Gradus, George Harinck, Karin Hoentjen, Alexander van Kessel, Hans-Martien ten Napel (red.), Canon van de christendemocratie (2012), 92 blz. (****)
Dat ik de christendemocratie in principe de meest aantrekkelijke politieke ideologie vind, heb ik al eens eerder toegegeven. Het liberalisme is me te veel gefixeerd op vrijheid en individualisme, de sociaaldemocratie op radicale gelijkheid. De christendemocratie verbindt beide waarden via de norm van de broederschap of de gemeenschapszin. Dat alles in theorie natuurlijk, de praktijk is vaak weerbarstiger. Toch is de christendemocratie ook een schizofrene ideologie, waarbinnen dienstbaarheid aan de gemeenschap soms conflicteert met, of ondergeschikt wordt gemaakt aan dienstbaarheid aan een godheid. Daarbovenop komt de historisch gezien hoogst problematische combinatie van katholieken en protestanten. Dat die allesbehalve harmonieus gegroeid is komt goed naar voren in de
Canon van de christendemocratie, verzorgd door een redactie van historici en politicologen. De canon bestaat uit 40 luiken. Elk luik verwijst naar een historisch moment uit de geschiedenis van de christendemocratie, met steeds op de linkerpagina een treffende afbeelding en op de rechter een driekolomstekst waarin de betreffende gebeurtenis beschreven en in een bredere context geplaatst wordt.
De canon opent met de publicatie van
Ongeloof en Revolutie (1847) van Guillaume Groen van Prinsterer. Katholieke en antirevolutionaire kiesverenigingen - partijen bestonden nog niet - voeren indertijd een verschillende koers. Waren de katholieken in de prakijkt vaak conservatieven, de antirevolutionairen verzetten zich tegen zowel liberalen als conservatieven. 'Verschil en gelijkheid' zou je zo een eerste thematische lijn in deze canon kunnen noemen. Met bijvoorbeeld in 1894 de scheuring in de ARP toen Abraham Kuyper een uitbreiding van het kiesrecht wenste voor zijn 'kleine luyden', terwijl de elitaire 'dubbele namen' politieke participatie van het volk niet zo zagen zitten en zich verenigden in het CHU. Ook het voortdurende proces van aantrekking en afstoting tussen katholieken en protestanten valt hieronder, met bijvoorbeeld de kabinetscrisis van 1925 toen een amendement om het vaste gezantschap in het Vaticaan af te schaffen gesteund werd door de hervormden, tot woede van de katholieken, maar ook de befaamde 'Bergrede' van Aantjes in 1975, waarin hij het evangelie als richtsnoer voor de christendemocratische politieke bepleitte.
Een tweede lijn is het sociale en emanciperende gezicht dat de christendemocratie altijd weer heeft geprobeerd te tonen: de Arbeidswet-1889 van het kabinet-Mackay; het Christelijk-Sociaal congres en de invloed van de encycliek
Rerum Novarum; de ethische politiek van Minister van Koloniën Idenburg, die met de trefwoorden 'pacificatie' en 'educatie' in de hand de inlanders wilde verheffen maar daarmee tegelijk de revolutionaire geest deed ontwaken; Marga Klompé (KVP) als eerste vrouwelijke minister in 1956; de voortrekkersrol van de christendemocraten bij de ontwikkelingshulp en Europese samenwerking; de publicatie van
Nieuwe wegen, vaste waarden in 1995 van coming men Ab Klink en Jan Peter Balkenende van het WI.
Een derde lijn is dat er, het sociale gezicht ten spijt, altijd een moeizame verhouding heeft bestaan met de socialisten. De leer van 'de uiterste noodzaak' van monseigneur Nolens in 1922, die politieke samenwerking met de socialisten beperkte tot 'alleen als het echt niet anders kan', is een treffende uiting hiervan. Een ander voorbeeld is de positie van de confessionelen in het kabinet-Den Uyl, die daarin niks te zeggen hadden, en Van Agt die toen dwars ging liggen en een pas de deux met Wiegel begon, en natuurlijk het meest recente voorbeeld: de uiterst moeizame verstandhouding tussen CDA en PvdA in Balkenende-III. Het laatste luik beschrijft het beruchte formatiecongres van 2010, waarbij weer die de christendemocratie eigen lijkende januskop zich vertoonde: de helft was voor regeringsdeelname, de andere helft niet.
De gereformeerden van de ARP en hervormden van de CHU zijn altijd veel
steiler in de leer geweest dan de katholieken van de KVP en voorgangers.
Het CDA is en blijft een kunstmatig conglomeraat, en in tijden van
crisis steekt dat steeds weer de kop op. De katholieke emancipator Schaepman zette in zijn
Proeve van een program (1883) prachtig uiteen hoe het volgens hem moest: 'Deze "proeve van een program" is inderdaad niet meer dan een proeve. Het leven alleen, het historische leven met al zijn worstelingen en ontwikkelingen kan hier den vollen vorm geven'. De tekst wordt 'zoekend van toon' genoemd en bepleit pragmatische politiek die niet vertrekt vanuit bestaande aangenomen waarheden maar altijd op zoek blijft naar bijdetijdse antwoorden op eigentijdse problemen. 130 jaar later heeft die boodschap nog niets aan relevantie ingeboet.