Ik kwam pas in contact met het werk van Mulisch op de universiteit. Als scholier was ik in 2003 al in de ban geraakt van Willem Frederik Hermans (Nooit meer slapen), in december 2004 voegden de andere twee van de Grote Drie zich daarbij, Reve met De avonden en Mulisch met Het stenen bruidsbed. Na lectuur van de Vijf fabels, de novelle Tussen hamer en aambeeld en de roman archibald strohalm was ik voorgoed gewonnen voor Mulisch en las ik in tweeënhalf jaar zijn volledige oeuvre.
In de commentaren wordt veelvuldig gerefereerd aan het gegeven dat Mulisch onder scholieren bijzonder populair is, en dan met name de romans De aanslag en Twee vrouwen. Persoonlijk vind ik die beide werken niet behoren tot het beste wat hij geschreven heeft. Toch zijn ze van onschatbare waarde omdat ze voor jonge mensen een brugfunctie kunnen vervullen naar de klassieke literatuur. Al te vaak wordt op de middelbare school de literaire belangstelling voorgoed onschadelijk gemaakt door negatieve kennismakingen met de literatuur. Werken als De aanslag kunnen een warm welkom bieden dat de jonge lezer op zijn gemak stelt en een voedingsbodem legt voor een leven lang lezen. Ook van 'moeilijkere' werken als Oude lucht, Het zwarte licht en Hoogste tijd kan dan op den duur genoten worden.
Erg jammer vind ik dat je in Nederland altijd schijnt te moeten kiezen voor een van de Grote Drie. Ben je voor Mulisch, dan ben je tegen Reve. Is Hermans je favoriet, dan ben je automatisch anti-Mulisch, et cetera. Ik kan daar niet in meegaan. Mulisch en Hermans schaal ik even hoog in, Reve vind ik iets minder, maar De avonden is dan weer het boek dat ik het liefst lees van al. Joost Zwagerman noemde Mulisch tijdens de laatste Avond van het Boek van de grote drie 'vreemd genoeg de minst begrepene' en daar ben ik het wel mee eens.
Mulisch creëerde met zijn niet aflatende ijdelheid en ironie een schild om zich heen dat door zijn schittering en ondoordringbaarheid vaak hevige afkeer opriep. Een uitspraak als 'Ik bén de Tweede Wereldoorlog' paste zo moeiteloos in het beeld van de zelfvergrotende blaaskaak. Hij bedoelde er altijd mee dat hij als zoon van een Oostenrijkse collaborateur en een Joodse moeder de beide uitersten van de Oorlog in zich verenigde. De typering is echter inmiddels ook van toepassing op zijn oeuvre. Joost de Vries zei vanmiddag bij Kunststof TV dat voor mensen van zijn generatie (geboren in de jaren 1980) WO II alleen bestaat in de verhalen erover. Dat is scherp opgemerkt. Voor de generatie van Mulisch was de Tweede Wereldoorlog de oorlog zelf, de periode, de gebeurtenissen, de herinneringen. Voor de generaties van na de oorlog was WO II de verwerking, de herinneringen van ouders en grootouders. Voor de generatie van De Vries - waartoe ik mezelf ook reken - staat de Oorlog gelijk aan de verhalen die auteurs als Hermans en Mulisch erover geschreven hebben. Voor ons geldt dus letterlijk: De Tweede Wereldoorlog ís Mulisch.
Dat het niet goed ging met Mulisch hoorde ik vorig jaar december van Marita Mathijsen. Eerder dit jaar, eind
'Dat ik sterfelijk ben moet eerst nog maar eens bewezen worden' is nog zo'n gevleugelde uitspraak. Het bewijs is bij dezen geleverd, lijkt het. Toch is ook dat nog twijfelachtig. Zelf heeft Mulisch namelijk nóg een vluchtroute gevonden, uiteengezet op p.301 van De procedure: 'Als de mens in zijn laatste ogenblik in een flits zijn hele leven aan zich voorbij ziet trekken - van het krak waarmee zijn navelstreng werd doorgeknipt tot en met dat laatste ogenblik - dan komt hij aan het slot daarvan weer uit bij die flits en dan ziet hij dus wederom zijn hele leven in een flits aan zich voorbij trekken, en wederom, en wederom - een oneindig aantal keren, zodat hij zijn dood nooit bereikt...'
Wie zoiets bedenkt, verdient de onsterfelijkheid.