maandag 2 februari 2009

Lezen, lezen, lezen #6

Gerrit Komrij - Komrij's canon in 100 gedichten (2008), 415 blz.
Dichter, bibliofiel en oerbloemlezer Gerrit Komrij is en blijft een geweldenaar. De heisa rondom de verkiezing van de nieuwe Dichter des Vaderlands heeft weer een zinderend stukje proza opgeleverd op zijn blog Lucifer in het hooi: 'Eregast'. De stukken in Komrij's canon zijn minder polemisch, al wil er zo nu en dan wel een scherp geformuleerde sneer of uitval tussen zitten, een warm pleidooi voor eerherstel van een dichter of een genre. In deze bundel presenteert Komrij een selectie uit In liefde bloeyende, Trou moet blycken en Kost en inwoning. De stukken zijn opgebouwd volgens een prachtig procédé: we lezen steeds een gedicht, dat Komrij vervolgens in maximaal tweeëneenhalve bladzijde toelicht. Soms interpreteert hij regel voor regel, soms is een gedicht aanleiding voor een meer poëticaal getoonzet discurs of voor een van het gedicht af bewegende uiteenzetting. Dat geeft een prettige afwisseling van stijl en inhoud. De mini-essays worden bovendien nooit saai of eentonig. Deze canon is misschien wel Komrij's ultieme bloemlezing. 100 mooie gedichten van 100 verschillende dichters met steeds een korte beschouwing van de meester. Losse gedichten zijn eigenlijk altijd naakt, kwetsbaar. Elk gedicht zou vergezeld moeten gaan van zo'n soeverein stukje proza.

Joris van Casteren - In de schaduw van de Parnassus. Gesprekken met vergeten dichters (2002), 223 blz.
De tragiek van de vergetelheid, dat is wat Joris van Casteren zichtbaar wilde maken met dit boek. Een serie interviews met dichters die lang geleden, na een korter of langer verblijf op de Parnassus, voorgoed uit beeld verdwenen. Resultaat is een prachtige verzameling klein leed, middelmatigheid en grote rancune. Veel vergetenen leggen de schuld bij de uitgever, de coach die ze van het literaire veld haalde en om ze nooit meer op te stellen, hoe hard ze ook bleven proberen. Dat de kwaliteit ook een rol speelde, blijkt uit de afgedrukte gedichten. Positieve uitzonderingen zijn Johan Joos en Peter Simpelmans. Joos, een onvervalste poète maudit, wordt ondanks een avontuurlijke zoektocht net niet getraceerd. Van hem staat wel een mooi gedicht afgedrukt: "gejaagd silhouet/ dat moorddadig/ op zichzelf mikt// niets dan vrieslucht/ en in maag:/ uitgemergelde woorden// stormnacht schenkt/ zijn diepste zwart/ - vissers op zeeën// kassei:/ gekrompen altaar/ aambeeld voor schedel". Ook Simpelmans ontstijgt de massa. Op zijn vijftiende overvielen hem poëtische uitbarstingen, een grote woordenvloed overstroomde de jonge dichter, wat opvallend levendige poëzie heeft opgeleverd. In de schaduw van de Parnassus levert ook aanvullend bewijs voor de stelling dat de literaire wereld een incrowdgebeuren is. Wie zich niet in het centrum begeeft, is de pineut. Opvallend hoofdstuk: de dollemansrit met W.J. van Wouten. Leuk: de dandy Tony Rombouts, die onderweg naar zijn huis Van Casteren op schitterende wijze onderhoudt: "'Zag je die mooie jonge meiden in hun volle jeugd staan? Met decolleté aan en weet ik wat allemaal. Maar van waar ik stond, kon ik hun zweet al rieken. Bedenk, de schaduwzijden zijn er altijd.'" Wat een koning.

Brian Greene - De ontrafeling van de kosmos. Over de zoektocht naar de theorie van alles (2005), 624 blz.
Allemaal leuk en aardig, die poëzie en literatuur, maar er is ook nog de theorie van alles. Bij het CERN kunnen ze nu toch echt bijna gaan beginnen met de machtige deeltjesversneller. In De ontrafeling van de kosmos vertelt Brian Greene uitgebreid de geschiedenis van de zoektocht naar de ultieme verklaring van de kosmos. Ruimte en tijd zijn dan vanzelfsprekend de belangrijkste thema's. Twee hoofdvragen sturen Greene's verhaal: Is ruimte een reëel iets? en Waarom heeft tijd een richting? Natuurwetenschappers zoeken al meer dan een eeuw met volharding naar antwoorden op die vragen. Drie theorieën zijn daarbij revolutionair en toonaangevend: allereerst natuurlijk de algemene relativiteitstheorie van Einstein, vervolgens de door John Bell geïnitieerde quantummechanica en ten derde de huidige supersnaar/M-theorie van Edward Witten cs. De materie is naast bijzonder boeiend ook dikwijls zeer ingewikkeld. Greene is echter een onderhoudende verteller die erin slaagt met vernuftige analogieën veel zaken inzichtelijk te maken. Alles komt aan de orde: van ruimtetijd en de vraag naar de oorsprong van het heelal tot Calabi-Yau-vormen en braanwerelden. Na een uitputtende uitleg blikt Greene in het laatste deel vooruit op achtereenvolgens experimenteren met, reizen door en vooruitzichten voor ruimte en tijd. Dit boek is net als Grondleggers van de moderne wereld (#1) uitgebracht in de SCALA-reeks, in een goedkope, dichtbedrukte pocket waar je wel een aantal weken mee zoet bent. Die inspanning is het echter meer dan waard. Want de huidige theorieën mogen dan velen de pet te boven gaan, dat weinig mensen weten dat Edward Witten de Albert Einstein van onze tijd is, is eigenlijk een kleine schande.

Geen opmerkingen: