Vorige week was het een headline: een oud-marinier die in 1977 betrokken was bij de beëindiging van de treinkaping bij De Punt zou hebben verklaard dat het de bedoeling was dat geen van de kapers het zou overleven.
Merkwaardig dat dit als groot nieuws wordt gepresenteerd, want het valt al te lezen in De Molukse acties (2015) van Peter Bootsma. Tot drie keer toe zelfs.
Op bladzijde 256 zegt een marinier, 'Ruud': 'De commandant had gezegd dat het goed zou zijn als ze allemaal werden neergeschoten, doodgeschoten.'
Op pagina 270 is commandant Kommer van de precisieschutters aan het woord: 'De Molukkers hadden geen schijn van kans. Op de compartimenten waar zij zaten of sliepen, werd het vuur uitgebracht. De kans dat ze dat zouden overleven, was bij voorbaat nul, gezien de hoeveelheid munitie die wij er als eenheid al in pompten.' Het was 'absoluut kansloos om dat te overleven'.
En op dezelfde bladzijde zegt schutter Jan Boekelmans: 'Als er zoveel vuur wordt afgegeven op een trein - er zijn foto's van - is het toch uitgesloten dat het niet de bedoeling was om ze te doden?'
Ik las De Molukse acties met extra interesse nadat een artikel in NRC Handelsblad deze zomer voor commotie zorgde. De journalist meende de hedendaagse islamitische terreurdreiging te kunnen bagatelliseren door erop te wijzen dat het in de jaren zeventig veel erger was, toen de Molukkers het terrorisme verzorgden.
Er is al veel geschreven over de ongelooflijke slechtheid van de vergelijking, zeker in het licht van de onvergelijkbare historische contexten. Als de Molukkers al zo nodig met een partij uit het huidige conflict vergeleken moeten worden, dan eerder met de Koerden. In de Eerste Wereldoorlog streden de Koerden aan de zijde van de geallieerden. Hun werd een onafhankelijk of autonoom Koerdistan in het vooruitzicht gesteld, bezegeld in de Vrede van Sèvres, maar die belofte werd rap gebroken en de Koerdische gebieden werden verdeeld over Turkije, Syrië en Irak.
De Zuid-Molukkers hadden zich altijd sterk verbonden gevoeld met Nederland en ook een enigszins bevoorrechte positie bekleed in ons Indië. Na de dekolonisatie werden tijdens een conferentie afspraken gemaakt om Indonesië als een federatie in te richten, met onder meer autonomie voor de Zuid-Molukken, maar Soekarno lapte het akkoord al gauw aan zijn laars en stichtte een eenheidsstaat.
Dit zorgde met name voor de Molukse KNIL-soldaten, die nog trouw tegen de Japanners hadden gevochten, voor grote problemen. Ze kregen tijdelijk de status van militair van de Landmacht, maar toen ze begrijpelijkerwijs weigerden af te vloeien naar Indonesië kregen ze een dienstbevel om naar Nederland te komen, al hield de regering lange tijd vol dat dit een vrijwillige keuze was.
Willem Drees verklaarde later dat de Molukkers 'zeer royaal ontvangen' werden en dat er 'bijzonder goed voor ze gezorgd' was. (18) Een idiote uitspraak; bij aankomst werden de Molukkers onmiddellijk ontslagen, in troosteloze barakken ondergebracht en aan het lijntje gehouden wat betreft de belofte van een eigen staat. Ze mochten ook niet werken omdat ze toch weer terug zouden gaan.
Hun kinderen, de tweede generatie, begonnen zich vanaf eind jaren zestig te roeren, uit boosheid en onmacht om het leed hun ouders aangedaan. Enkelen radicaliseerden en kozen voor geweld.
De toedracht en het verloop van de zes gijzelingen en kapingen (Wassenaar 1970, Wijster en Amsterdam 1975, De Punt en Bovensmilde 1977 en Assen 1978) worden in De Molukse acties nauwgezet beschreven.
De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de actie die de meeste doden tot gevolg had: De Punt. De kapers hadden een belangrijke les geleerd van de vorige treinkaping: geen executies van gegijzelden, want dat ondermijnt de onderhandelingspositie.
In die onderhandelingen zijn door de overheid en de betrokken individuen grote fouten gemaakt. Er zijn toezeggingen gedaan die vervolgens niet werden nagekomen. Er werd een psychiater ingezet, nota bene, om met de kapers te onderhandelen. Hun werd een vrije aftocht beloofd, maar die belofte werd niet nagekomen, tot woede van kapers én gegijzelden. Er waren voorwaarden aan verbonden, maar dat had hij er niet bij verteld. De psychiater, Mulder, hierover: 'Een belofte is natuurlijk nooit sec een belofte. Dat is een primitief idee.' (227) Tja.
Uiteindelijk besloten de vijf betrokken ministers tot een militaire aanval op de trein in de vroege ochtend van 11 juni. Minister-president Den Uyl en Harry van Doorn waren tegen, Dries van Agt, Max van der Stoel en Bas de Gaay Fortman voor.
Zes van de negen kapers en twee gegijzelden kwamen om het leven, vier raakten er gewond.
Waarom is de voor de hand liggende optie van een aftocht niet beproefd, al dan niet via een verplaatsing van de trein, zoals voorgesteld door een stafchef (230), al was het maar om de kapers naar een plaats te manoeuvreren waar ze met minder risico's overmeesterd konden worden?
Vooral de rol van Van Agt, toen minister van Justitie, lijkt een dubieuze te zijn geweest. Hij schoffeerde de Molukse onderhandelaars en stond lijnrecht tegenover Den Uyl, die door wilde onderhandelen.
Opmerkelijk is dat de besluitvorming op 10 juni 'in nevelen gehuld' is en dat er 'niets vastgelegd' is. (262) Het ligt voor de hand dat dit is gedaan om na afloop aansprakelijkheid te voorkomen, om rechtsvervolging te ontlopen.
Ook de bewust vage term 'compartimentering' speelt hierbij een rol. Daarmee werd bedoeld dat moest worden voorkomen dat de kapers, die apart sliepen, zich tijdens de beschieting naar de gegijzelden in de coupés zouden kunnen begeven. Maar: 'Uit het in november 2014 gepubliceerde archiefonderzoek is wel komen vast te staan dat er meer gedeelten van de trein beschoten zijn dan alleen nodig was om gegijzelden en gijzelnemers van elkaar gescheiden te houden: álle gedeelten waar kapers vermoed werden, zijn immers intensief beschoten.' (342)
Den Uyl sprak nog in 1987 van 'een executie'. Toen die uitspraak in 2000 opdook, noemde Van Agt dat desgevraagd 'volstrekt onjuist'. (262)
Vandaag de dag is Van Agt binnen zijn partij, het CDA, een paria geworden, met zijn soms groteske inzet voor de 'Palestijnse zaak'. Eigenlijk is dat een bijzonder curieuze stellingname, bezien in het licht van zijn rol in de Molukse zaak. Die huidige strijd voor een Palestijnse staat, zou het een surrogaat zijn voor de strijd die hij in de jaren zeventig aan de verkeerde kant streed? Een vorm van boetedoening - het blijft toch een belijdende christen - voor een nooit uitgesproken maar wel degelijk knagend schuldgevoel? Misschien heeft Van Agt nooit een punt achter De Punt kunnen zetten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten