In de regel moet je een paar jaar wachten tot een van de artiesten die je het meest dierbaar zijn met een nieuwe plaat komt. 31 maart jongstleden was in dat licht een wel heel bijzondere dag, omdat toen twee van mijn favorieten op een en dezelfde dag een nieuw album uitbrachten. Death Cab for Cutie met Kintsugi, Sufjan Stevens met Carrie & Lowell. Waar Death Cab de ingeslagen weg naar toegankelijke poprock vervolgde, daar heeft Stevens een vrij radicale ommezwaai gemaakt.
De laatste jaren leek het muzikale wonderkind steeds meer op de experimentele tour te gaan. Age of Adz was een even briljant als bizar werkstuk, de tweede kerstbox bevatte twee schijfjes met psychedelische ontsporingen, en met een van de Dessner-broers (The National) maakte Stevens een cyclus geïnspireerd op de planeten uit ons zonnestelsel, waarbij hij gelukkig alle planeten op één avond aan bod liet komen, wijzer geworden van dat al te megalomane voornemen een albumreeks gebaseerd op de 50 Amerikaanse staten te maken.
Toen hij zelfs in de hiphop ging, leken we onze Sufjan definitief kwijt te raken. Carrie & Lowell is echter een even onverwachte als welkome terugkeer naar de meer ingetogen, hoogwaardige indierock waarmee hij groot werd. Michigan, sommige nummers van Illinois, dat werk. Maar het album lijkt nog het meest op Seven Swans, mijn favoriete Sufjan. Een sobere instrumentale begeleiding, een bijna fluisterende zang en rijke teksten met religieuze referenties. Het heeft een zeer intense plaat opgeleverd.
Het verhaal erachter is bekend: Stevens verloor eind 2012 zijn moeder, met wie hij een moeizame relatie had, aan kanker. Zijn emoties schreef hij van zich af, met Carrie & Lowell als resultaat. Toch heeft dit allesbehalve tot een al te particuliere, of naar emoporno neigende plaat geleid. De thematiek wordt naar het niveau van de universele ervaring en het mysterieuze beeld getild. 'Fourth of July', misschien wel het meest persoonlijke nummer, begint bijvoorbeeld overdonderend mooi: 'The evil it spread, like a fever ahead, it was night, when you died, my firefly.'
Daarbovenop zijn er genoeg verrassende overgangen, tempowisselingen en elektronische manipulaties die het geheel schwung geven. Ook bijzonder zijn de onheilspellende outro's die vrijwel ieder nummer afsluiten. 'Fourth of July' heeft niet zo'n outro, maar het eindigt dan ook met de herhaalde frase 'We're all gonna die', een wetenschap die geen outro verdraagt. Zoals overigens veel zinnen pijnlijk raak zijn: 'What left is only bittersweet, for the rest of my life, admitting the best is behind me.'
Stevens blinkt ondanks deze insteek toch ook weer uit op het vlak van de wonderlijke, een glimlach tevoorschijn toverende anekdote. Op Age of Adz speelde hij in 'Vesuvius' met zijn naam, door 'Ve-su-vius!' over te laten gaan in 'Suf-i-jan!'; op Carrie & Lowell gebeurt dat, in 'Eugene', aan de hand van het verhaal van de man die zijn naam niet kon onthouden en deze verhaspelde: 'He called me Subaru.'
Hoogtepunt is naar mijn bescheiden mening 'John My Beloved', een schitterende, blijkens de goed hoorbare ruis lo-fi opgenomen zelfanalyse: 'I am a man with a heart that offends, with its lonely and greedy demands. There's only a shadow of me, in a manner of speaking I'm dead.' En met mysterieuze regels als 'Beloved of John, I got it all wrong, I read you for some kind of poem. Covered in lines, the fossils I find, have they no life of their own?'
Het waarlijk bijzondere is dat Carrie & Lowell maar niet wil gaan vervelen. Dat ik het album, in tegenstelling tot Kintsugi, nu pas bespreek, heeft niet alleen te maken met de lagepitjesstaat waarin dit blog verkeert. Ik ben gewoon nog steeds niet klaar met de nieuwe Sufjan. Een prachtplaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten