Bij de hevige politieke en maatschappelijke onrust van de laatste weken rond de demonstraties van voor- en tegenstanders van ISIS en rond de acquisitieafdeling die deze terreurbeweging in de Haagse Schilderswijk zou hebben, speelde Geenstijl een prominente rol. Het weblog plaatste een spotprent over Jozias van Aartsen en werd prompt object van een strafrechtelijk onderzoek door het OM. Een week later werd besloten niet tot vervolging over te gaan.
Wel werden opeens met grote voortvarendheid ronselaars en andere jihadhooligans uit de Schilderswijk van hun gebedsmatje gelicht, onder wie Azzedine Choukoud ('Abou Moussa') en Rudolph Holierhoek ('Abou Babyschudder'), die beiden al wekenlang onder het roze vergrootglas lagen, zoals Geenstijl zelf niet naliet op te merken: 'Is dat toevallig? Dat twee geradicaliseerde booslims die al weken onder de loep liggen bij Geenstijl ineens heel daadkrachtig van de straat worden gehaald door een burgemeester die het OM heeft verzocht datzelfde weblog strafrechtelijk te onderzoeken.'
Het aardige is dat Van Aartsen dit maandag bij Pauw min of meer toegaf. Indirect, omfloerst en in die typische kakkineuze liberalenretoriek waarvan Van Aartsen een waardige vertolker is, maar hij onthulde niettemin dat al zijn acties, en vooral zijn gebrek daaraan, in dienst stonden van het onderzoek naar de schadelijke sujetten die uit de samenleving verwijderd moesten worden. Het onderzoek naar Geenstijl was dus een afleidingsmanoeuvre. Dat hij zijn hoofd van de romp gescheiden op een spotprent aantrof, als kritiek op het feit dat hij zijn gezicht maar niet liet zien, leidde alleen maar dankbaar de aandacht af van het feit dat hij de kopstukken in het vizier had.
II
Nadat minister Asscher bekend had gemaakt dat hij haat predikende imams het leven zuur ging maken en ze zelfs het land uit wilde zetten, kwam Geenstijl niet, zoals velen verwachtten, met een juichend bericht vol borstklopperij, maar met een even genuanceerd als prikkelend betoog tegen deze maatregel. Die zou namelijk betekenen dat de vrijheid van meningsuiting wordt beknot en dat mag nooit het gevolg zijn:
'Maak het leven van haatimams niet "lastig", maar zet ze in de spotlight. Maak indoctrinerend haattuig dat gebruik maakt van vrijheid van meningsuiting openbaar, hun woorden inzichtelijk en hun waanideeën publiekelijk. Niet censuur, maar transparantie en openheid is de weg naar de-radicalisatie. Duistere Middeleeuws gedachtegoed kwijnt weg als de rationele Verlichting er op schijnt. [...] Transparantie, kennis en onderwijs is wat we nodig hebben en de enige manier om achterlijk religieus gedachtegoed definitief uit te bannen.'
Het beroep op de Verlichting in dit citaat is niet verrassend. Geenstijl is immers al eens, in een artikel in Trouw, tot hedendaagse erfgenaam van de 'Radicale Verlichting' gebombardeerd. De eminente Britse historicus Jonathan Israel schreef een baanbrekende studie over deze Radicale Verlichting (1650-1750). Zijn werk kreeg hier bijzondere bijval omdat Israel de wortels van de Radicale Verlichting in het Nederland van midden en eind zeventiende eeuw situeerde, bij Spinoza en in diens kring met fascinerende figuren als Lodewijk Meyer, Adriaan Koerbagh en Franciscus van den Enden.
Israel is niet alleen een expert op het gebied van de Radicale Verlichting, hij is ook zeer kritisch op de hedendaagse verkwanseling van de verworvenheden van diezelfde Verlichting. De ideologie van het multiculturalisme ziet hij als een van de oorzaken, en die ideologie is in zijn visie door het postmodernisme gefaciliteerd. In het voorwoord bij zijn boek Revolutie van het denken (2011) trekt hij ongemeen fel van leer:
'Een van de meest geprononceerde en voor de samenleving zeer schadelijke vormen van verzet tegen Radicale Verlichting kwam recentelijk van het modieuze multiculturalisme dat, gelardeerd met postmodernisme, de westerse universiteiten en regeringen wist te bekoren. Volgens deze tijdelijk machtige nieuwe vorm van intellectuele rechtzinnigheid waren namelijk alle tradities en waardenstelsels min of meer even geldig. Men sprak zich categorisch uit tegen de gedachte van een universeel systeem van hogere waarden die naar rede en billijkheid vanzelf spreken, of die een hogere status zouden verdienen dan andere waarden. Meer in het bijzonder hield het in dat veel westerse intellectuelen en regeringsbeleidmakers geen universele geldigheid en verheven status boven andere culturele tradities wilden toekennen aan de kernwaarden die uit de westerse Verlichting zijn ontstaan, hoezeer die ook aanspraak mogen maken op rationele degelijkheid, want, zo redeneerden zij, dat zou rieken naar eurocentrisme, elitarisme en gebrek aan respect voor de "ander".' (11-12)
Men kan hiertegen inbrengen dat de Radicale Verlichting juist zo goed wortel kon schieten in het Nederland van eind zeventiende eeuw door het open en tolerante klimaat dat er heerste. Spinoza en ook Pierre Bayle, in Israels model de twee wegbereiders van de Radicale Verlichting, waren immers twee 'allochtonen' in de Republiek, en als dusdanig exponenten van een multicultureel klimaat. Israels kritiek richt zich dan ook niet zozeer op de multiculturele samenleving als gegeven, als wel op het multiculturalisme als postmoderne ideologie, waarin elke morele of ethische hiërarchie wordt ontkend.
III
Dit kritische geluid tegen postmodernisme klinkt overigens ook steeds vaker op uit de hoek van de jonge generatie publiekshistorici. Rutger Bregman stelt in Geschiedenis van de vooruitgang (2013) dat het vooruitgangsgeloof ten onder is gegaan aan de door het postmodernisme uitgevoerde aanval op zijn intellectuele grondslagen: 'Geen postmodernist durfde nog dat heilige begrip van weleer, "waarheid", in de mond te nemen. Geschiedenis, of eigenlijk alles wat überhaupt gezegd kon worden, was gedegradeerd tot "tekst en interpretatie".' Het postmodernisme stelde daar echter niets tegenover. Bregman citeert geschiedfilosoof Chris Lorenz, die schreef dat het postmoderne relativisme 'aanzienlijk meer elasticiteit dan we doorgaans bij denkende personen aantreffen' veronderstelt. 'Oftewel: het postmodernisme zit vol baarlijke nonsens.' (239)
Collega-wonderkind Thierry Baudet sprak in zijn Oikofobie. De angst voor het eigene (2013, 198-199) al van de 'oplichterij' van de postmoderne sociologie, en ook Bregman velt een hard oordeel:
'De ironie van het postmodernisme is dat het, ondanks zijn afkeer van de Grote Verhalen, op den duur zelf een Groot Verhaal werd. Maar dan wel alleen voor zichzelf. Met een eigen jargon, eigen profeten en eigen gebruiken kreeg het postmodernisme iets sektarisch over zich. Nog altijd worden jonge literatuurwetenschappers, feministen en historici ondergedompeld in de geschriften van waarzeggers als Jacques Lacan, Julia Kristeva, Jacques Derrida en Gilles Deleuze. Kritiek op hun leerstellingen wordt door menig volgeling als heiligschennis opgevat. Ik spreek uit ervaring.
Met hun obscure jargon hebben de postmodernisten zich van het grotere publiek vervreemd. Voor de geesteswetenschappen, die bestaan bij de gratie van de samenleving, is dat een ramp geweest. De geesteswetenschappen, soms ook menswetenschappen genoemd, zeggen de mensheid als studieobject te hebben. Het wordt tijd dat ze die mensheid ook weer ten dienste gaan staan.' (242-243)
Maar ik dwaal af.
IV
Om zijn radicale verlichtingsideeën te verspreiden gebruikte Bayle onder meer het nieuwe medium van het 'geleerdentijdschrift', dat opkwam in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Zo'n geleerdentijdschrift was in de basis een wetenschappelijk blad met objectieve en neutrale berichtgeving, maar verkreeg gaandeweg ook een opiniërende invalshoek. Bayle lanceert in 1684 de Nouvelles de la République des Lettres, waarin hij onder veel meer voor verlichte tolerantie pleit. Dit doet hij niet in obscuur, zich van het grote publiek vervreemdend jargon. 'Interessant is', schrijven Inger Leemans en Gert-Jan Johannes in Worm en donder (2014, 165), 'dat Bayle niet exclusief voor geleerden schrijft. Voor een wat journalistieke presentatie trekt hij zijn neus niet op.'
In 1692 lanceert Pieter Rabus met de Boekzaal van Europe het eerste Nederlandstalige geleerdentijdschrift. Ook Rabus springt in de bres voor de verlichtingsbeginselen. Hij wordt gezien als een 'wegbereider van de gematigde, protestantse variant van de Verlichting, zoals die in de loop van de achttiende eeuw dominant zal worden voor de intellectuele cultuur van de achttiende-eeuwse Republiek.' Die gematigde variant wordt door Israel als een stap terug gezien ten opzichte van de Radicale Verlichting.
Rabus in de gematigde categorie indelen is evenwel niet eerlijk, zo geven ook Leemans en Johannes deels toe: een tijdschrift als dat van Rabus was 'per definitie enigszins "radicaal" van aard', want ze pionierden voor 'een open debat over allerlei normen, waarden en dogma's die vaak als onaantastbaar en onveranderlijk w[e]rden beschouwd'. (166) Veeleer zijn de latere 'spectatoriale' tijdschriften als Justus van Effens Hollandsche Spectator vlaggenschepen van het gedachtegoed van de gematigde Verlichting.
Rabus bestrijdt elke vorm van geloof en bijgeloof, waartussen voor hem overigens, geheel in lijn met Bayle, geen verschil bestaat. Ook op de islam gaat Rabus los. Hij noemt de Koran een 'grolboek' vol 'vuiligheden van het Mahometaansche bygeloof' en de profeet Mohammed een 'Arabische vuilik', 'galgbrok', 'plompe vlegel' en 'onbeschaamde bakkes'. (166) Voor degenen die nu trillend en rood aanlopend de islamofobie-kaart trekken: voor het katholicisme is Rabus nauwelijks coulanter.
V
Lezend over Bayle en Rabus en hun strijd tegen geloofsdwang en pleidooien voor verlichte waarden moest ik denken aan het beroep dat Geenstijl doet op 'rationele Verlichting' als remedie tegen 'achterlijk religieus gedachtegoed'. Het weblog is misschien wel een hedendaagse, digitale nazaat van het geleerdentijdschrift, al heeft het de profeet Mohammed bij mijn weten nog nooit de epitheta toebedeeld die Rabus van stal haalt. Dat kan als een teken van vooruitgang worden gezien. Maar misschien zegt het ook wel iets over de gedimde staat van de Verlichting in het huidige tijdsgewricht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten