Oek de Jong, Pier en oceaan. Atlas/Contact, 2012, 832 blz.
Een veelschrijver is Oek de Jong niet. Pier en oceaan is pas zijn vierde roman in ruim 35 jaar schrijverschap. Hokwerda's kind, zijn vorige, dateerde alweer van 2002. Pier en oceaan is gelukkig het lange wachten waard geweest. Zowel kwantitatief - dik 800 bladzijden - als kwalitatief - elke zin is een kunstwerkje op zich - is deze roman imposant te noemen.
Pier en oceaan begint in 1952 en eindigt in 1971. Friesland en Zeeland vormen het groots in de verf gezette hoofddecor, terwijl ook in Amsterdam en Zandvoort hoofdstukken gesitueerd zijn. In de eerste 100 pagina's is Dina Houttuyn de protagonist, de overige 700 staan in het teken van de vormende jaren van haar zoon Abel Roorda. Dit gevoelige jongetje wordt beschermend opgevoed in de kalme jaren '50 en beleeft zijn puberteitsjaren in de woelige sixties die ook het platteland niet onberoerd laten. De roman is dus een coming of age tegen het decor van moderniserend Nederland. Maar modernisering is niet per se vooruitgang, elke modernisering brengt verlies van vertrouwdheid en geborgenheid met zich mee.
Er is al op gewezen dat Pier en oceaan veel elementen gemeen heeft met Opwaaiende zomerjurken (1979). De autobiografische achtergrond van beide werken is daar debet aan. Laatstgenoemde werk kon mij maar matig bekoren toen ik het las in 2007. Is Pier en oceaan zoveel anders, zoveel beter? Of ben ik een andere lezer geworden? Abel Roorda is in elk geval een duizend keer betere naam dan Edo Mesch.
Een bijzonder aspect van Pier en oceaan is het gebrek aan opmerkelijke gebeurtenissen. Er zit geen groot, plotseling drama in dat alles op zijn kop zet, geen catastrofaal voorval dat de spil vormt waar de hele plot om draait. Soms is er een dreiging van gevaar, lijkt er een dramatische gebeurtenis te worden voorbereid, maar haast onmerkbaar komt dan alles weer in het vertrouwde ritme terecht. Wat dat betreft moest ik soms denken aan de film The World's Fastest Indian, waar je als kijker ook steeds denkt: nu zal het wel misgaan, maar telkens wordt je verwachtingspatroon gelogenstraft.
Twee voorbeelden. De jonge Abel zwemt in zee en wordt onverhoeds meegesleurd door een sterke onderstroom. Zijn moeder, die vanaf het strand toekijkt, raakt ongerust, zelf voelt hij ook een lichte paniek opkomen, maar dan heeft hij opeens de controle terug en loopt alles met een sisser af. De jongvolwassen Abel overnacht op een boot die 's nachts op een drooggevallen zandbank ligt. Hij laat zich op het wad zakken, wandelt de nacht in maar weet dan plotseling niet meer welke richting hij uit moet om terug bij de boot te komen. In het pikkedonker tast hij blind voor zich uit en raakt hij lichtelijk in paniek, maar opeens voelt hij de wand van de romp tegen zijn handen en is het gevaar alweer geweken voor het er goed en wel is geweest.
In deze roman gebeurt dus niet zo veel opzienbarends, maar wel - en dat is het knappe - blijkt er steeds heel veel gebeurd. De roman toont met andere woorden hoe verandering werkt: dat er iets veranderd is kun je per definitie alleen terugblikkend constateren. Dat zit haast onmerkbaar in het verglijden van de tijd, in de terugblik, maar De Jong thematiseert het ook in het meer sprongsgewijze optreden van Abels grootouders. De meditatieve passages van de grootvader die door zijn voorheen florerende maar nu stilgevallen scheepswerf wandelt behoren tot het mooiste dat Pier en oceaan te bieden heeft. Dat De Jong er zo goed in is geslaagd dat ongrijpbare idee van verandering voelbaar te maken, bewijst zijn meesterschap.
Gaandeweg de roman worden we steeds meer in het hoofd van Abel verplaatst. Dina verdwijnt op een gegeven moment naar de achtergrond als focaliserend personage, we zien haar getob vaker door de ogen van Abel. De twee hierboven beschreven passages staan symbool voor deze spiegeling: in de eerste verdwijnt Abel uit Dina's blikveld, haar angst en de machtige natuur in de vorm van de dreigende zee zijn allesoverheersend; in de tweede is de natuur juist geheel verdwenen in het zwarte gat van het stikdonker en zijn we alleen met Abel en zijn gedachten. Aan het eind wordt hij, in een passage die wat aan Portrait of the Artist as a Young Man van James Joyce doet denken, een roeping tot het schrijverschap gewaar.
De roman leent zich voor een trage en zorgvuldige lectuur. De zinnen zijn zwierig en meanderend, de toon reflectief en gevoelig, de beschrijvingen extreem zintuiglijk. De lezer kan zich laven aan de prachtigste natuurbeschrijvingen. Ik meen dat de nadruk ligt op de zomer en de winter en dat de andere seizoenen wat onderbelicht blijven. De Jong weet de snijdende kou en de kalme schittering van een winterlandschap even indrukwekkend op te roepen als de drukkende hitte en de gejaagde drukte van een zomerseizoen. En steeds is het water leidend, of het nu een bevroren sloot en een kabbelend meer in Friesland is of een klotsend openluchtzwembad en de bruisende zee in Zeeland.
In een mallotige recensie drijft Peters van de Volkskrant daar de spot mee. Hij zegt niet te snappen wat De Jong nu eigenlijk wil: 'Het zou kunnen dat De Jong als een naturalist wil aantonen dat je als eenzaam protestantje in de jaren vijftig en zestig écht opgesloten zat in de provincie, met als enige lichtpunt het overvloedig aanwezige en nog niet druk bevaren water, lekker om meditatief over uit te kijken, in te zwemmen of op te zeilen.' Het dedain van de criticus is stuitend. Hier spreekt de navelstarende grachtengordel.
Ik heb zeer genoten van Pier en oceaan. Tijdens de lectuur raakte ik menigmaal in een aangename flow, in een lichte roes, meedeinend op het ritme van de magistrale taal, zwelgend in de rijkdom van de intense beelden, wegzinkend in een voorgoed voorbij verleden. Een meesterwerk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten