vrijdag 3 januari 2014

Avondologie

In het holst van de Nieuwjaarsnacht las ik De avonden uit, waarna ik mij uitstrekte en in een diepe slaap viel. Ik denk dat het de achtste of negende keer was dat ik deze roman las. De eerste keer was ergens in de laatste maanden van 2004, met de spreekwoordelijke schok der herkenning - en een brok van ontroering. Nu lees ik het werk alweer een flink aantal jaren op de tien laatste avonden van het jaar; het is inmiddels bij die periode gaan horen als de Kerstboom en de oliebollen, als de Top 2000 en het vuurwerk.

Daarmee is het geen herhalingsoefening geworden, integendeel. Elk jaar blijven er weer andere zinnen of fragmenten hangen, word ik geraakt door een passage die me al die andere keren nooit bijzonder was opgevallen, ontdek ik kortom nieuwe schoonheden. Herlezing sterkt mij in de overtuiging dat De avonden een onovertroffen meesterwerk is. Een lijfboek voor de tobbers, de piekeraars, de 'zwaartillenden'.

Je moet altijd voorzichtig zijn met zulke maatstaven, maar ontvankelijkheid voor De avonden lijkt mij zelfs een betrouwbare graadmeter om iemands karakter aan te toetsen. Wie het verschrikkelijk vindt moet wel aan harteloosheid lijden, of onderweg in dit leven enig gevoel voor kwetsbaarheid en sensitiviteit hebben verloren. Ik veracht hen niet, allesbehalve, ik beklaag ze in hun gevoelloosheid.

Identificatie is één, maar empathie is twee. Literatuur lezen bevordert het empathisch vermogen, zo hebben Amerikaanse psychologen afgelopen oktober beweerd. Misschien werkt het ook andersom: aan literatuur kan men zijn empathisch vermogen toetsen. Ziet men alleen een onoprechte snoever die een plaag is voor zijn omgeving? Of kan men zich inleven in de existentiële nood van Frits van Egters?

In een artikel uit 1996 van Onno Blom wordt van Marjo Eijgenraam, die een facsimile-uitgave van het manuscript en het typoscript maakte, gezegd: 'Zij is een Avondologe pur sang.' Het is niet duidelijk of de typering van Blom is of dat Eijgenraam zichzelf zo afficheerde, maar de Avondologie, dat lijkt me nu een prachtige discipline.

De avonden verscheen in 1947 onder auteursnaam Simon van het Reve. Een halfpseudoniem, want de echte naam van de auteur luidde Gerard van het Reve, of volledig Gerard Kornelis van het Reve. Pas in 1973 nam hij zijn tegenwoordig gangbare auteursnaam Gerard Reve aan, de eerste keer op het omslag van Lieve jongens. Werd hij wellicht als scholier al zo genoemd?

Op de tweede avond vindt de reünie plaats van het 'Berendsgymnasium', zoals het Vossius in De avonden heet. Enkele van de mede-oud-leerlingen die Frits er ontmoet spreken hem met 'Egters' aan, zonder het tussenvoegsel dus: '"Ja Egters," zei hij'; '"Het zakenleven is niet zo eenvoudig, meneer Egters"'; '"Egters, wat dwaal jij hier rond als een verdoold schaap?"' Frits spreekt hen bij hun voornamen aan.

Al te vaak is De avonden saai of eentonig genoemd. Rob Schouten in 2002 in Trouw: 'Het is [...] eentonig en dat past niet bij onvergetelijkheid.' Dat is niet vol te houden. In Zelf schrijver worden (1986) stelde Reve, in navolging van Schopenhauer, al dat de mooiste boeken die boeken zijn waarin eigenlijk niets gebeurt. Hij noemt Madame Bovary van Flaubert en Vaders en zonen van Toergenjev. En wat te denken van Oblomov, of Wachten op Godot? Verderop corrigeert Schouten zichzelf: 'Je zou ook kunnen zeggen, met "De avonden" ontdekte Nederland de creatieve kracht van monotonie en meligheid.'

Liefdeloosheid is ook zo'n predicaat dat aan De avonden is gaan kleven. Dat kan ik niet inzien. Frits loopt juist over van genegenheid en liefde voor zijn ouders, dwars door alle benauwenis heen, maar hij kan en wil er geen uiting aan geven. Alle pesterijen, alle ergernissen, alle vluchtpogingen, het zijn geen bewijzen van liefdeloosheid, het zijn juist wanhopige pogingen de genegenheid, de tederheid te onderdrukken, te verbergen onder een oppervlakkige laag harteloosheid.

Aan het eind breekt hij, in die weergaloze slotbladzijden, en richt hij zich tot God met de smeekbede zijn goede ouders onder Zijn hoede te nemen. Vestdijk, de ziener, had het in zijn recensie in 1947 precies in de gaten: 'Van dit zeldzaam navrante slot, dat de gehele roman draagt, is geen denkbeeld te geven, men moet het gelezen hebben. Het behoort tot het aangrijpendste wat ik ooit onder ogen kreeg.'

Geen opmerkingen: