zondag 4 augustus 2013

[Edinburgh 2013] Dag 2: Highland Tour

Wederom gaat de wekker op een onchristelijke tijd. We zijn naar Edinburgh gegaan met open vizier, maar vandaag hebben we wel al vooraf ingevuld: we zullen een tocht door de Highlands gaan maken. Edinburgh is mooi, maar het mooiste deel van Schotland is naar verluidt toch de Schotse hooglanden. We hebben een tour besproken die in één dag een zo groot mogelijk gebied bestrijkt, een rondreis in één dag. En dan moet je vroeg op weg.

Het is stralend weer vanochtend: strakblauwe lucht en het zonnetje schijnt. Mooi op tijd arriveren we bij het verzamelpunt, waar we ons bij de onvermijdelijke dame-met-het-klembord melden. We blijken onder de naam 'Van Zogglo' te zijn geboekstaafd en worden doorverwezen naar chauffeur James. Deze twee turven hoge Schot - de traditionele kilt draagt hij om de lendenen - is lyrisch over ons: 'That's a brilliant name!' We moeten hem teleurstellen: 'Actually, it's misspelled.'

Het busje heeft 16 zitplaatsen. Het reisgezelschap is gemêleerd: er is een Schots stelletje, een Amerikaanse oma met haar kleinzoon, een singuliere Zuid-Amerikaan en - big surprise - een hele club Chinezen. We gaan op weg en onmiddellijk grijpt James de microfoon. Hij is de taak van reisleider waardig, want hij vertelt honderduit. Zelf is hij van Glasgow, maar hij is ook kenner van Edinburgh - en van geschiedenis, cultuur en topografie van heel Schotland. Hij barst meteen los over de standbeelden die we passeren en in mum van tijd weten we alles over David Hume, het empirisme en de bestrijding van Descartes' cogito ergo sum.

Achter: de Forth Bridge; voor: slecht asfalt
We gaan noordwaarts en steken al gauw de Firth of Forth over, het 'estuarium' van de rivier de Forth. Rechts ligt de indrukwekkende Forth Bridge, een negentiende-eeuwse spoorbrug en de inspiratie voor de Golden Gate in San Francisco. Ook passeren we de stad Perth, waar ik aan de rechterzijde tussen de bomen door een stadion ontwaar. Dat moet McDiarmid Park van St. Johnstone zijn!

Verder gaat het noordwaarts. Overal langs de snelwegen staan mobiele signaleringsborden met de mededeling: 'Heavy rains forecasted', maar het zal op een incidenteel buitje na de hele dag warm en droog blijven. De eerste stop is het dorpje Pitlochry, waar we even twintig minuten de benen kunnen strekken maar waar verder niet zo veel te zien is. Er schijnt wel een zalmladder te zijn, bij de dam. Die bereiken we pas als het alweer bijna tijd is om te vertrekken. We speuren naar de vis, maar tevergeefs. Nu moeten we ons haasten. Ik denk een shortcut te zien, maar ineens staan we op het perron van het plaatselijke stationnetje, zodat we terug moeten en meer kostbare tijd verspillen. Zeven minuten te laat bereiken we het busje. Iedereen zit al keurig op zijn plek.

Het is moeilijk de ogen open te houden, een gevolg van het vroege opstaan, het monotone ronken van het busje en de enorme hitte binnenin. Ik knikkebol weg in een sluimer, en ben daarin niet de enige. Eindelijk vraagt James of hij de airco aan moet doen, wat meteen geestdriftig bevestigend wordt beantwoord. Zo ben ik net op tijd weer bij de les als de naam Deacon Brodie valt, die we nog kennen van de Tavern gisteravond. William Brodie leidde een dubbelleven, vertelt James. Overdag een brave koopman, 's nachts een schuinsmarcheerder. Robert Louis Stevenson baseerde zijn Dr. Jekyll en Mr. Hyde op deze Edinburgher. Brodie was ook de uitvinder van de galg, en helaas voor hem tevens het eerste slachtoffer ervan.

We doorkruisen Inverness, de hoofdstad van de Hooglanden, en bereiken Loch Ness. Loch is Gaelic voor Lake, het meer is zo'n 40 kilometer lang. Vanwege de populaire volksmythe van het monster verwachtte ik een flink vercommercialiseerde toeristische industrie aan te treffen, maar er is alleen een kleine parkeerplaats en een armetierig restaurantje, waar we nog geluk hebben dat we er net tussen twaalf en één zijn, want dan zijn er hotdogs. Het belendende winkeltje puilt overigens wel uit van de Nessie-prullaria. We worden aangesproken door een groepje Engelse bejaarden, die vrienden zeggen te hebben in Nederland. Ze noemen echter een plaatsnaam waar we nog nooit van hebben gehoord. 'Are you really from Holland?' vraagt de lolbroek van het gezelschap, maar we kunnen beter vraag of hij wel écht vrienden heeft in Nederland.

We hebben tickets voor een boottocht over het meer, maar die valt wat tegen. De schipper vaart een stukje het meer op, naar het midden toe, terwijl het moois juist aan de oevers te zien moet zijn. Bovendien verliezen we veel tijd omdat we halverwege moeten aanmeren om bij Urquhart Castle een groep Franse kinderen van boord te laten. Deze groep heeft alles wat Fransen zo tot het object onzer haat maakt. De koters zijn van het kinderkoor van de Parijse opera, zo staat te lezen op de elitair verantwoorde donkerblauwe Gaastra-achtige zeiljassen die de sjemmers zonder uitzondering dragen. Ook hebben ze allemaal een ecologisch verantwoorde papieren zak met hun déjeuner. De dirigent van het geheel moet zich tot overmaat van ramp ook nog even manifesteren - om te laten zien dat hij de kinderen van de boot af kan dirigeren natuurlijk. Waar is Nessie als je hem nodig hebt.

Intussen krijgen we via een informatiesysteem allerlei info over geschiedenis en inhoud van het meer te horen, bijvoorbeeld de visstand en het verhaal van John Cobb, die in 1953 het wereldsnelheidsrecord op water aan het verbreken was toen een golf hem uit zijn speedboot slingerde: op slag dood. Tussendoor klinkt nogal nationalistische Schotse muziek uit de speakers: 'I take the high road! You take the low road! And I get to Scotland for you!'

Terug bij het busje kunnen we het reisgezelschap beter bestuderen. Vele Chinezen blijken bij nader toezien alleen categorisch Chinees. Eén groepje bijvoorbeeld stoot klanken uit die niet echt Chinees klinken. Het lijken eerder Turkmenen, of Oezbeken, uit die regio. James heeft zijn busje achteruit ingeparkeerd, vrij strak tussen twee andere voertuigen in. We staan aan de voorkant, hij doet steeds de deur een stukje dicht zodat iemand er langs kan, waarna de deur weer opengaat en diegene in kan stappen. Zo moeten we een voor een naar binnen, maar het Oezbeekse gezinshoofd heeft een beter idee. 'James! James!' roept hij, wild gebarend. James moet eerst een stukje naar voren rijden, zodat de deur helemaal open kan. Dat doet James, maar nu springt de Oezbeek bijna in blinde paniek voor de bus. Omdat hij denkt dat James maar meteen zal doorrijden en ons achterlaat of zo? Rare jongens, die Oezbeken.

James kijkt hoe iedereen naar de bergen kijkt
Ik moet hier ook even bekennen dat ik een compleet verkeerd beeld had van de Schotse hooglanden. Hooglanden = heuvels, dacht ik, maar het is hier flink bergachtig, met een paar immense toppen. Skiën in Schotland, dat leek me zoiets als strandvakantie in Zwitserland, maar je blijkt hier waarlijk op wintersport te kunnen. De volgende stopplaats is dan ook een fotogenieke picknickplaats langs de weg. Hier klinkt ook doedelzakmuziek. Twee jongens, ik schat ze 16 en 12, spelen om de beurt een set, inclusief marcheerbewegingen. Ze spelen de overbekende bagpipe-klassiekers, waaronder ook 'Wij houden van Oranje'. Dat is logischer dan het wellicht klinkt: A. Hazes zong zijn voetballied namelijk op de traditionele Schotse hymne 'Auld Lang Syne'.

De hoogste berg van Schotland is de Ben Nevis, die we links door het raampje kunnen bekijken als we door Fort William rijden. De top van de Ben ligt in nevelen gehuld. James ratelt intussen maar door. Na een uur begon hij al schor te worden, maar hij heeft een tweede setje stembanden gevonden. Hij zegt opgeleid te zijn als bioloog, met als specialisme bomen, maar het zou me ook niet verbazen als hij buiten het hoogseizoen gewoon hoogleraar in de Schotse geschiedenis is aan de Universiteit van Glasgow. Hij leert ons alles over Mary Queen of Scots, William of Orange, the Jacobite uprisings. En over de Scottish pine tree, die rood kleurt van de stress en een bedreigde soort is, dus hij weet inderdaad ook veel van geboomte. Halte vier is de Commando Memorial, een oorlogsmonument voor de Britse commando's die in WO II hebben gevochten en in deze onherbergzame gebieden hun training volgden.

Na zo de hele Great Glen zuidwestwaarts te hebben gevolgd, gaan we zuidoostwaarts terug richting Edinburgh. Een wegrestaurant wordt aangedaan voor een korte sanitaire stop. We maken een praatje met James en vragen of hij voor Celtic of Rangers is, maar hij spaart de kool en de geit: 'Celtic Rangers.' Denkt hij dat wij voor een van de twee zijn en bij een verkeerd antwoord meteen sektarisch gaan doen, of zo? Gelukkig blijkt hij gewoon niets om voetbal te geven. Toen wij vanochtend zeven minuten te laat waren schaamde ik me diep, maar we worden deze dag ruimschoots in de schaduw gesteld door drie Chineesjes, die bij elke stop consequent te laat terugkeren, bijvoorbeeld omdat ze steeds wegrennen als ze bijna bij het busje zijn, omdat ze nog ergens een foto denken te moeten maken, of om iemand anders te vragen er een van hen te maken. Je moet terug in China natuurlijk wel kunnen bewijzen dat je in Schotland op een dertien-in-een-dozijn parkeerplaats van een wegrestaurant hebt gestaan...

James vertelt nog een mooie anekdote over de twee volkshelden van Schotland: William Wallace en Rob Roy. Wallace was een beer van een vent, terwijl Roy - die eigenlijk Rob McGregor heette, 'Roy' betekent 'rooie' - een klein opneukertje was. In de respectieve verfilmingen Braveheart en Rob Roy (beide 1995) wordt Wallace echter vertolkt door Mel Gibson, de Amerikaanse dwerg, en Roy door Liam Neeson, de boomlanger ler. De films werden tegelijkertijd opgenomen en de casts zaten in hetzelfde hotel. 'Apparently, it didn't occur to them to simply swap rooms', verzucht James. Stal en weide van Hamish the Highlander vormen de laatste stop. Hamish is een Schotse hooglander van 20,5 jaar oud, die bekendheid geniet vanwege zijn enorme omvang. Zijn hoorns zijn zo lang geworden dat hij zich bijna vastpint in de grond als hij wil grazen.

Om kwart voor negen zijn we terug in het centrum van Edinburgh. Bijna dertien uur zijn we dus onderweg geweest, en dat bovendien op één tank. We danken James hartelijk voor zijn hoorcollege van een half etmaal; ik geef het je te doen. Tijd voor pizza bij Prezzo. Dat valt een beetje tegen omdat er iets misgaat met onze bestelling, die de kok om een of andere reden niet bereikt. Ik verdenk de ober, die ik tien minuten nadat hij onze bestelling heeft opgenomen opeens in zijn burgerkloffie zie staan. Mensen die ruim na ons binnenkomen hebben hun buikjes al rond gegeten en wij zitten nog steeds te wachten. Als pizza's dan eindelijk worden geserveerd eten we ze niet met de handen, niet met mes en vork, maar met pizzasnijder en vork, wat ook wel een keer leuk is.

Bijna elf uur is het inmiddels en we maken nog een korte wandeling alvorens het B&B op te zoeken. Twee muzikanten trekken onze aandacht. Dat wil zeggen: als ze we gepasseerd zijn blijft het liedje dat ze speelden doorspelen in onze hoofden. Na een rondje langs de andere kant van het kasteel en de over de begraafplaats van de St. Cuthbert Church (Kutbert, dat is nog eens een naam; we hebben Albert en Egbert en Gijsbert en Norbert en Wilbert, maar waarom heet niemand Kutbert?) - na dat rondje gaan we nog een keertje luisteren. 'Craig Lithgow and the Mutineers / Facebook, Soundcloud' staat er op het kartonnetje. Een jongen met een gitaar en een met zo'n drumbox. Het lijken backpackers die onderweg een paar ponden willen verdienen met muziek maken, maar ze zijn meer dan dat, veel meer, zo zullen we morgen ontdekken.

Geen opmerkingen: