donderdag 15 maart 2012

[Pims achtertuin 2002-2012]: Was Fortuyn nu voor of tegen privatisering?

Op 6 mei 2002 werd Pim Fortuyn vermoord door Volkert van der Graaf. De media zullen de tiende verjaardag van Fortuyns dood ongetwijfeld niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Een huilende Harry Mens beet op 1 januari al het spits af. Op zoggel.blogspot.com de komende maanden een poging tot een serieuzere kijk op het fenomeen.

De 'multiculturele samenleving' is de geschiedenisboeken ingegaan als hét stokpaardje van Fortuyn. Maar 'privatisering' was feitelijk zijn eerste grote thema, als wetenschapper, als columnist en ook nog als politicus. Boektitels als De overheid als ondernemer (1992) en in het bijzonder Zonder ambtenaren (1997) wijzen al op een preoccupatie met de functie die de overheid zou moeten vervullen in de moderne, verregaand geïndividualiseerde samenleving.

Maar wat was eigenlijk zijn standpunt in deze kwestie? Was Fortuyn nu vóór of juist tegen privatisering? Aangezien Fortuyn zich afzette tegen Paars zou men toch het laatste verwachten. Als de Paarse heerschappij immers met één woord gekenschetst moet worden, dan is ‘privatisering’ de grootste kandidaat. PvdA, maar vooral VVD en zeker D66 hebben in acht jaar tijd de marktwerking in alle sectoren van de maatschappij doorgevoerd. Energie, vervoer, telecommunicatie, zorg, geen sector was veilig voor Netelenbos, Jorritsma, Els Borst, Hans Wijers en andere spoken uit het verleden. Fortuyn vatte de Paarse jaren in de pakkende metafoor van de puinhopen.

Toch lijkt het erop dat Fortuyn vandaag de dag juist als pro privatisering wordt gezien. Jan Marijnissen sprak recent in de uitzending van Pauw & Witteman over het legendarische nachtelijke debat nog zijn afschuw uit over de vermeende privatiseringszucht van Fortuyn: ‘hij wilde alles vermarkten,’ zei Jan. En zelfs op het weblog JAAP, tegenhanger van het meerderwaardigemensenweblog JOOP, viel te lezen dat Fortuyn voor privatisering was.

Het is verhelderend om De puinhopen van acht jaar Paars (2002) weer eens op te slaan, die klassieker die het inmiddels zelfs tot de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (DBNL) heeft geschopt en daar integraal te lezen is. Deze zin op pagina 123 laat aan duidelijkheid niets te wensen over: 'Ik heb aan de wieg gestaan van het bedrijfsmatiger werken bij de overheid en die van het idee van privatisering van overheidsdiensten.' Fortuyn erkent echter dat de privatisering geen onverdeeld succes is gebleken, integendeel. Bijvoorbeeld in de telecomsector: 'Ik was een hartelijk voorstander van de privatisering van de PTT en de omvorming daarvan tot KPN en ten slotte tot de beursgang van dit bedrijf. Maar ook daar kunnen we van leren. Achteraf gezien hadden we wel het bedrijf moeten privatiseren en naar de beurs laten gaan, maar hadden we dit niet moeten doen met al het onroerende goed en het vaste net en die mooie telefooncentrales.' (125)

Fortuyn concludeert: 'nutsbedrijven (energie- en waterleveranciers en energie- en waterproducenten) niet privatiseren; terugdraaien van de liberalisering van de stroommarkt als we geen stroom willen die door kernenergie wordt opgewekt en anders wel liberaliseren, maar dan blijft onze kerncentrale in Borsele open en studeren we op een tweede; NS niet privatiseren en zeker niet naar de beurs, bovendien de scheiding tussen NS-reizigers en railinfrabeheer opheffen, er moet één aanspreekpunt zijn voor een punctueel treinenverloop en niet twee die elkaar de bal kunnen toespelen, zoals nu het geval is; Schiphol en het Rotterdams havenbedrijf niet privatiseren en absoluut niet naar de beurs.' (125) Merk op dat het gesignaleerde elkaar-de-bal-toespelen van NS en ProRail inmiddels zo destructief is geworden dat de splitsing als dé oorzaak voor de huidige spoorchaos wordt beschouwd.

In de genoemde sectoren was Fortuyn dus na aanvankelijke instemming - en zelfs medewerking - uiteindelijk mordicus tegen verdere privatisering. In deze conclusie is echter nog niets gezegd over de gezondheidszorg: daar lijkt Fortuyn toch wel voor marktwerking te zijn geweest om de torenhoge kosten en dodelijke wachtlijsten te bestrijden. Een van de 'aanbevelingen' in De puinhopen luidt: 'De zorgaanbieder stelt op basis van volledige concurrentie met andere zorgaanbieders, private aanbieders en ondernemingen, alsmede de klassieke semi-statelijke instellingen, zelf zijn prijs jaarlijks vast [...]. De prijsvorming is dus volledig vrij en wordt slechts begrensd door de marktomstandigheden.' (46) Marijnissen doelde overigens ook vooral op de zorgsector met zijn kritiek, zeg ik eerlijkheidshalve.

Toch verdient ook dit beeld weer bijstelling. Het is dan altijd nuttig om mijn zakbijbel inzake Fortuyn, Dick Pels’ De geest van Pim, er op na te slaan. Pels zet in dit boek veel misvattingen en vooroordelen rond Fortuyn recht, waaronder ook het beeld van diens opvattingen rond privatisering: Pels stelt dat Fortuyn ‘niet simpelweg het liedje van de staat inruilt voor het liedje van de markt, maar een “derde weg” inslaat’. (142) Zijn uitgangspunt was een ‘steeds intensiever wordende vervlechting tussen collectieve en private sector’.

In een wetenschappelijk artikel van eind jaren tachtig schetste Fortuyn al een beeld van die operatie die uitwassen aan beide kanten moest voorkomen: het ging erom de ‘staat [te] ontlasten’ en tegelijk de ‘natuurlijke expansiedrang’ van de markt te beteugelen. In het adviesrapport Ordening door ontvlechting (1990) heette het kernachtig: politieke besluitvorming centraliseren, praktische uitvoering decentraliseren.

Het rapport, door Pels beoordeeld als ‘een helder geschreven en deskundig werkstuk’ (149), heeft als krachtige aanbeveling, (in de parafrase van Pels): ‘De gezondheidszorg kan slechts ten dele een markt zijn, want het gaat hier niet zomaar om een verhandelbaar goed, maar om het “hoogste goed” dat ieder mens zich wenst. Omdat de aanbodkant daarbij sterk monopoloïde trekken blijft vertonen, zal een zekere mate van centrale sturing onontbeerlijk zijn (Fortuyn 1990a: 2-3).’ (146) En die derde weg tussen markt en staat blijkt Fortuyn ook in 2002 weldegelijk nog te volgen: 'Ik koos [in 1990 dus] voor een uitwerking van de plannen van de commissie-Dekker [= van aanbod- naar vraaggericht; beperkte marktwerking; kostenreductie door substitutie] en niet voor het Engelse staatssocialistische voorbeeld van staatssecretaris Simons. Wel was ik en ben ik van mening dat de politiek, kabinet en Kamer, de regievoering te allen tijde in handen dient te houden. De politiek moet immer aan te spreken zijn op het aanbod aan zorg, zowel de kwaliteit daarvan als de kwantiteit, en op de toegankelijkheid daarvan.' (24, mijn cursivering)

Het is ook deze vorm van selectieve, gerichte privatisering die de LPF na de dood van Fortuyn in concreet beleid trachtte om te zetten. Zo wilde de LPF ziekenhuizen redden met privatisering als tovermiddel. Privatisering is hier dus nadrukkelijk een middel om een kleinschalig streekziekenhuis te behouden en niet – zoals vaak – een instrument in schaalvergrotingsoperaties. En minister van Economische Zaken Herman Heinsbroek vond tussen het ordinair ruziemaken nog tijd om de privatisering van de energiesector af te remmen. Hij wilde deze ‘niet terugdraaien, maar wel heel kritisch bekijken en met nog meer regels dichttimmeren’.

Dit lokte prompt ruimhartige bijval uit PvdA-hoek uit. Kamerlid Ferd Crone prijst Heinsbroek als een ‘ware volgeling van wat Fortuyn over privatisering schreef’. Crone citeert Fortuyn zonder bron: ‘Het privatiseren van een publiek goed met monopoloïde trekken is geen goede gedachte en pakt uitermate vervelend uit voor de consument-eindverbruiker’. Dit lijkt verdacht veel op het citaat met 'monopoloïde' uit 1990 (zie hierboven), maar het blijkt uit De puinhopen te komen en luidt daar volledig: 'Kortom, het privatiseren van een publiek goed met monopoloïde trekken is geen goede gedachte en pakt uitermate vervelend uit voor de consument-eindgebruiker: prijzen gaan omhoog en het geleverde product dendert achteruit qua kwaliteit en de toekomst van de producten en dienstverlening is allerminst veilig gesteld.' (123-124) Ik merk wel op dat het Fortuyn in 1990 nog om de zorg ging, terwijl de geciteerde zin in 2002 op de nutssector betrekking heeft.

Na de roemloze aftocht van de LPF is ook snel de gedetailleerde, genuanceerde kennis van Fortuyns ideeën rond overheid en martkwerking achteruit gehold. Zo kon het zelfs gebeuren dat de – in de woorden van Pels - ‘(groen)linkse denker’ Wijnand Duyvendak eind 2003 plannen tegen privatisering presenteerde die bijna letterlijk aan Fortuyn ontleend leken (en wie weet ook wel daadwerkelijk aan hem ontleend waren).

Mijn conclusie: op gebieden als energie, vervoer, telecom ontwikkelde Fortuyn zich van voorstander tot felle tegenstander van privatisering; voor de gezondheidszorg bleef Fortuyn consequent een gematigd voorstander van privatisering op uitvoerend terrein, maar met een grote rol voor de overheid in beleid, 'regievoering' en toezicht.

Geen opmerkingen: