donderdag 9 juni 2011

Lezen, lezen, lezen #24

Gerrit Voerman (red.) - De conjunctuur van de macht. Het Christen Democratisch Appèl 1980-2010 (2011), 252 blz.
Vorig jaar bestond het CDA dertig jaar. Het was echter allesbehalve een feestelijk jaar voor de christendemocraten. Na de historisch zware verkiezingsnederlaag waren doemgedachten over het einde van de partij niet van de lucht. Dat blijkt echter vaker het geval te zijn geweest in de voorbije dertig jaar, zelfs al vóór de partij goed en wel bestond. In De conjunctuur van de macht bestuderen politicologen en historici, onder wie bekende namen als James Kennedy, Ruud Koole en Marcel ten Hooven, vanuit verschillende invalshoeken de ontwikkeling van het CDA sinds 1980. Zo blijkt dat het CDA pas (of al?) onder Lubbers de richting van het sociaalconservatisme insloeg en dat Balkenende een grote rol heeft gespeeld in de bestendiging van deze profilering, als premier maar vooral in zijn tijd bij het Wetenschappelijk Bureau.
De interessantste bijdragen onderzoeken de vraag of het CDA inderdaad, zoals de gangbare mening luidt, een ruk naar rechts heeft gemaakt. Kennedy en Hans-Martien ten Napel concluderen van niet. Hoewel de onderzoekers feitelijk onderzocht hebben of de partij conservatiever is geworden, wat ik niet hetzelfde vind als rechtser, blijkt dat niet zozeer het CDA als wel de Nederlandse politiek als geheel conservatiever is geworden en dat het CDA zich in die zin slechts heeft aangepast aan de tijdgeest. Het electoraat is echter wel verschoven naar (gematigd) rechts, met een sterke voorkeur voor de VVD en steeds minder voor de PvdA, zo concluderen Joop van Holsteyn en Galen Irwin uit empirisch onderzoek. Die wetenschap stemt somber, omdat mijn idee toch was en is dat het CDA zich meer moet inspannen een echte middenpartij te blijven, wil het zijn toekomst garanderen. De appeasementpolitiek ten opzichte van de PVV is hierbij vanzelfsprekend een belangrijk punt, maar persoonlijk acht ik de verinniging van de band met de neoliberale VVD en de steeds wijder wordende kloof met de PvdA veel gevaarlijker. Hier is overigens ook de koers binnen de PvdA debet aan. Als het CDA steeds meer een slap aftreksel van de VVD wordt, verliest het zijn bestaansrecht. De enige eigenheid zit dan nog in de, historisch bepaalde, confessionele signatuur.
Ook daar is echter verandering noodzakelijk. De immer voortdurende secularisering van de maatschappij maakt het echt bittere noodzaak dat de partij definitief de religieuze banden losser maakt. Ik haal graag nogmaals Bert Ramakers aan, die pleit voor een verruiming van de grondslag van het CDA, zodat 'ook mensen met een niet-christelijke geloofs- of levensovertuiging zich thuis kunnen voelen bij de partij'. Tot slot nog dit: dit boek is feitelijk een bundel wetenschappelijke artikelen. Dat het 'gewoon' te vinden is in de reguliere boekhandel op het tafeltje politieke boeken bewijst evenwel dat het CDA nog steeds een partij is die ertoe doet en waar nog veel belangstelling voor bestaat.

Multatuli, een zelfportret. Het leven van Eduard Douwes Dekker, door Multatuli verteld. Samengesteld door Dik van der Meulen, Cees Fasseur en Hans van den Bergh (2010), 360 blz.
Van Multatuli las ik alleen Max Havelaar en her en der wat Ideen. De man heeft echter nog veel en veel meer geschreven, van fictioneel en non-fictioneel werk tot massa's brieven. De vijfentwintig dundrukdelen Volledige Werken hebben me niettemin altijd eerder afgeschrikt dan verleid tot meer lezen. Multatuli, een zelfportret biedt nu een ruimhartig overzicht van de veelzijdige productie van Multatuli. Grondthema is het autobiografische aspect, 'alles wat hem in het dagelijks leven en in zijn ideeënwereld bezighield'. De samenstellers, de usual suspects Dik van der Meulen, Cees Fasseur en Hans van den Bergh - de biograaf, de monarchist en de republikein -, hebben echter ook bekende teksten als het Saïdja-en-Adinda-verhaaltje en grote gedeelten uit Woutertje Pieterse opgenomen, zodat dit boek veeleer een traditionele bloemlezing is dan een zelfportret of autobiografie.
Hoewel de heren met dit boek hebben gepoogd 'oude en nieuwe lezers [te] verleiden de weg (terug) te vinden naar de meesterwerken' van Multatuli, moest ik naar het einde toe toch constateren dat de auteur er meer en meer uit oprijst als een ongelooflijke druktemaker, een wervelwind die zowel inhoudelijk als stilistisch kortstondige oplichtingen van briljantie afwisselde met onverteerbare woordenvloeden en kronkelredeneringen. Aan het eind van zijn leven was Multatuli zelfs verworden tot een soort goeroe, een negentiende-eeuwse Emile Ratelband die zichzelf bovendien verloren had in gokschulden en zelfverheerlijking. De afstand in de tijd speelt hier vast ook een rol, maar te zelden zijn de geselecteerde fragmenten nog leesbaar of onderhoudend genoeg dat ze het verlangen in me wakker roepen de volledige tekst te willen lezen. Dat is toch de paradoxale en ietwat wrange conclusie na lectuur van dit boek: hoezeer ik me er ook mee vermaakt heb, ik weet nu zeker dat ik me niet verder ga verdiepen in het oeuvre van Multatuli. Deze bloemlezing is precies genoeg.

Herman Pleij - 'Moet kunnen.' Een kleine mentaliteitsgeschiedenis van de Nederlander (2011), 128 blz.
Met 'moet kunnen' duidt cultuurhistoricus en mediëvist Herman Pleij het misschien wel succesvolste Nederlandse identiteitsaspect aan: de gedoogcultuur die een economische oorsprong heeft en inmiddels ook het culturele en politieke leven beheerst. Naast de gedoogcultuur ligt het poldermodel, al eeuwenlang het tweede basiselement van de vaderlandse vooruitgang: 'Zelden is een gemeenschap zo lang getraind in ruziemaken om vooruit te komen.' Pleij strooit kwistig met voorbeelden en typeringen van de mentaliteit van de Nederlander, zonder veel mitsen en maren en daardoor met een amusante toon en in een prettig tempo. Twee bedenkingen hierbij: Pleij gaat ten eerste dikwijls voorbij aan de vraag voor wie een bepaald aspect eigenlijk evident is. Zo noemt hij de spreekwoordelijke 'gierigheid' van de Nederlander in de ogen van de Belgen en hun 'domheid' in onze ogen, twee overbekende clichés. Hier voegt hij dan echter aan toe dat Nederlanders 'grossieren [...] in anekdoten over de gierigheid van Schotten'. Dit was echter totaal nieuw voor mij. Pleij veronachtzaamt zo soms de cultuur-, tijd- en persoonsgebondenheid van bepaalde typeringen. Een tweede bezwaar is dat Pleij in de valkuil valt waar iedereen in lijkt te vallen die iets beweert over 'de' Nederlander, en zeker zij die negatieve eigenschappen signaleren: ze pretenderen iets algemeen geldigs te beweren over Nederlanders, maar die bewering is impliciet niet op henzelf van toepassing. Ja, dit is typisch Nederlands, maar neen, ikzelf maak me er niet schuldig aan, die houding.
Uit dit boekje komen eigenlijk twee Herman Pleijen naar voren. De ene een luchtig generaliserende en vrij associerende causeur, de ander een kundige en erudiete kenner van de laat-middeleeuwse (volks)cultuur. Je merkt het zelfs aan de stijl, die wordt ineens veel bedaarder en doorwrochter wanneer de volkscultuur en burgermoraal aan de orde komen. Interessant is dat Pleij veelvuldig gebruikmaakt van reisverslagen van buitenlanders die in vroeger eeuwen ons land bezochten. Hij verliest echter nooit de actualiteit uit het oog. Nederland is tegenwoordig 'het land van Sinterklaas en de Rijdende Rechter. Met een flinke scheut Paul de Leeuw.'

Geen opmerkingen: