The Small Faces bestormden in de late jaren zestig de hitlijsten in het kielzog van de Beatles en de Stones. Samen met bands als The Who, The Kinks en The Yardbirds vormden ze de subtop achter de twee absolute grootmachten. Waar de Who en de Kinks vandaag de dag nog een relatief grote bekendheid genieten en nog jaarlijks met meerdere nummers vertegenwoordigd zijn in de hoogste regionen van de allertijdenlijsten, en de Yardbirds de mythische status bezitten van het bandje waarmee Clapton, Beck en Page hun glansrijke carrières aanvingen, daar hebben de Small Faces de slag met de tijd al grotendeels verloren.
Niettemin bestempelde Mojo de Small Faces ooit als de meest ondergewaardeerde band van de late jaren zestig. De enigmatische Marriott vormde samen met gitarist Ronnie Lane het gezicht van de band, die verder nog bestond uit Kenney Jones op drums en Ian McLagan op keyboard. De voormannen van de jaren zestig-bandjes hebben hun schatplichtigheid aan de 'zwarte' muziek nooit onder stoelen of banken gestoken, maar Marriott is een van de weinigen die met hun zang een goede balans wisten te vinden tussen de onstuimige pop-rock en het meer ritmische en intense soulgeluid.
Feitelijk hebben de Small Faces maar een korte periode bestaan. Opgericht in 1965 ging de band nog geen vier jaar later al uit elkaar. Die paar jaar waren evenwel voldoende om een stevig stempel op de muziek te drukken. Ogdens' Nut Gone Flake (1968) is een van de beste albums ooit gemaakt. De Small Faces hadden zowel de pech als het geluk dat een klein jaar eerder met Sgt. Pepper's van de Beatles een nieuwe datum in de popmuziek was vastgelegd. Pech, omdat Ogdens' nu de eer van revolutieaanvoerder aan Pepper's moest laten, geluk omdat het een van de zeer weinige albums was die even hoge toppen scheerden als de legendarische Beatles-lp.
De twee kanten van de plaat vormen een merkwaardige combinatie. De stevige rock, soul en psychedelica van de A-kant zijn op de B-kant ingeruild voor een lieflijk sprookje over de antiheld Happiness Stan, aan elkaar verteld door de archetypische opa-vertelt-stem van Stanley Unwin. Daarmee is Ogdens' feitelijk een conceptalbum, nog voor die term daadwerkelijk in zwang raakte. Maar ook de A-kant is al een curieuze opeenvolging van zes op het eerste gehoor onsamenhangende nummers. De titeltrack is een instrumentale psychedelicatrip, 'Afterglow (of your love)' is vervolgens een typisch Sturm und Drang-product van jonge honden, 'Long Agos and Worlds Apart' is dan weer een fijnzinnig dromerig-melancholisch kunststukje, enzovoort. De plaat bleek zelfs zo ingenieus in elkaar te zitten dat live uitvoeringen hoogst problematisch waren.
In 2000 zette Q Magazine Ogdens' Nut Gone Flake nog op #59 in de 100 Best Britsh Albums Ever. Toch lijken alleen de twee nummers die het meest de geest van de flower power ademen te beklijven. De vrijheid ('Lazy Sunday') en blijheid ('Itchycoo Park') staan ook via de Small Faces symbool voor een generatie en een tijdperk. Keerzijde is dan wellicht dat de Small Faces via deze nummers al te zeer verbonden zijn aan die specifieke periode, wat de 'tijdloosheid' van de muziek schaadt. Maar dat is maar een veronderstelling.
Na het uiteengaan van de band op 31 december 1968 gingen de leden hun eigen weg. Lane, Jones en McLagan gingen met Rod Stewart verder als The Faces, Marriott vormde samen met Peter Frampton de semi-supergroup Humble Pie. Lane stierf in 1997 aan multipele sclerose, McLagan werkte met Dylan en Bruce Springsteen en Jones is na een periode als drummer van The Who een van de vaste polomaatjes van prins Charles geworden. Terwijl hij met de prins paardengolf speelde, namen in de jaren negentig opnieuw een aantal Britse groepen het voortouw in de popmuziek. Enkele bands die deze Britpop-hype kleur gaven noemden de Small Faces als inspiratiebron, bijvoorbeeld The Jam, Blur en Oasis. Steve Marriott was in 1991 overleden en maakte dus nog slechts op zijn best het vroegste begin van deze periode mee.
Wat de Romantiek voor de literatuur was, waren de Jaren Zestig voor de popmuziek: de helden bezongen de liefde, stierven jong en werden vervolgens tot mythische proporties opgeblazen. De Romantische dichters laafden zich aan de opium, de idolen van de Sixties spoten zich een overdosis. Steve Marriott 'overleefde' de wilde jaren maar kwam in 1991, 44 jaar oud, jammerlijk om het leven bij een brand in zijn huis. Dat is de canonieke korte versie. De lange versie leert dat de brand die Marriott noodlottig werd door hemzelf was veroorzaakt toen hij in bed knock out ging met een brandende sigaret in zijn handen. Hij was flink onder invloed van alcohol en cocaïne. Ook Marriott is dus, zij het via een omweg, bij te schrijven in het omvangrijke lijstje aan drank en drugs bezweken pophelden.
Met Colin Blunstone (de bleue Blunstone van The Zombies, niet de late Alan Parsons-Blunstone) is Steve Marriott de meest veronachtzaamde stem van de vroegmoderne popmuziek. Noch in Rolling Stone's 100 Greatest Singers, noch in Mojo's 100 - waarschijnlijk de twee meest gezaghebbende lijsten - komt Blunstone voor, terwijl Marriott alleen bij Mojo met de 97ste plaats nog net de lijst heeft gehaald.
De break up van The Small Faces rond de jaarwisseling '68-'69 kwam vrij onverwacht. De band was volop bezig met een derde studioalbum, The Autumn Stone. Dat verscheen in de loop van 1969 alsnog, 'postuum', zij het als een merkwaardige combo van nieuwe liedjes en een soort best of. Op deze plaat zet Steve Marriott naar mijn mening zijn beste prestatie neer, en wel in het titelnummer 'The Autumn Stone'. Dit schitterende juweel van vier minuten wordt geheel gedragen door de stem van Marriott. De poëtische tekst, in de oorspronkelijke plannen mogelijk de ontwikkeling naar een meer doordacht geluid markerend, staat door het plotselinge einde van de band symbool voor drieënhalf jaar Small Faces: 'Tomorrow changes, / fields of green today, / yesterday is dead, but not my memory'.
3 opmerkingen:
small faces mag bij een liefhebber van de sixties en seventies nooit ontbreken.gaat nooit verloren.
The Small Faces staan voor mij als 61jarige nog steeds mee in de top tien van de sixties groepen samen met enkele andere bands zoals The Pretty Things,The Animals,de vroege Stones en Beatles maar als we het over een stem hebben dan is Steve Marriott mijn boegbeeld!Hij stond er op het podium met zijn gitaar lekker laaghangend en zijn grote bek,de eerste punk.Steve you are still the best!!!!!
Mooi stuk Marc,
als aanvulling, nadat Marriott in de pers geklaagd had bestolen te zijn door de platenmaatschappijen werd hij ernstig bedreigd, eind 80ties.
Het gevolg was dat hij niets meer met de industrie te maken wilde hebben en alleen nog live wilde spelen voor cash geld.
Zo zag ik em een aantal maanden voor zijn dood in een kleine club te Rotterdam, hij speelde daar voor, schrik niet 750,- gulden!
Hij ging er weer helemaal voor maar speelde met een aantal jonge muzikanten die duidelijk er niet veel mee op hadden.
Na een grove fout in Tin Soldier van de toetsenman ontstak hij in een van zijn bekende woede aanvallen.
een triest einde,
saillant detail;
Kenny Jones drumde later nog bij The Who, die hij al eerder in de studio assisteerde als Keith Moon weer eens onvindbaar was.
Ik dacht zo'n vijf jaar en later bij Live Aid.
Toen hij bij een van de eerste repetities binnen kwam had hij de singles geteld en grapte dat de Small Faces meer hits op hun naam hadden dan The Who.....
Een reactie posten