Ap Dijksterhuis - Het slimme onbewuste. Denken met gevoel (2007), 238 blz.
Eerder vroeg ik me af hoe er in de hedendaagse psychologie tegen Sigmund Freud wordt aangekeken. Ik vermoedde dat zijn inzichten inmiddels wel gewaardeerd worden. Psycholoog Ap Dijksterhuis verwijst in zijn bestseller Het slimme onbewuste in ieder geval enkele keren naar Freud. Dijksterhuis vertelt een helder verhaal over de schromelijke onderschatting van het onbewuste. We leven in een maatschappij waarin bewust nadenken en expliciet de voors en tegens tegen elkaar afstrepen hoger worden ingeschat dan een beslissing op intuïtie. Dijksterhuis maakt korte metten met die gedachte. Aan de hand van voorbeelden van experimenten komt hij tot intrigerende conclusies. De onbewuste waarneming ziet en hoort meer dan de bewuste, je onbewuste mening is belangrijker voor je handelen dan je bewuste, beslissingen zijn beter na onbewuste denkarbeid, creativiteit en genialiteit zijn het gevolg van onbewuste denkprocessen en bewustzijn speelt een marginale rol in menselijk gedrag. Belangrijkste gevolgtrekking beslecht eeuwenlange filosofische disputen: vrije wil bestaat niet. Het onbewuste is ons steeds een stapje voor. Populariserende psychologieboeken als Het slimme onbewuste zijn er in overvloed, bijna allemaal zijn ze gebouwd op aantrekkelijke, spannende experimenten. Reuze interessant, maar toch knaagt er altijd iets. De psychologie weet zichzelf heel goed te verkopen. Er wordt echter weinig rekenschap gegeven van de betrekkelijke wetenschappelijke waarde ervan. Vaak hebben ze slechts zeer kleine resultaten en ik heb mijn twijfels bij het menselijk handelen in een gecontroleerde omgeving. Vooral als we ons zoals hier op het terrein van bewust en onbewust handelen bevinden. En bovendien: als het onbewuste het bewuste regeert, welke waarde moeten we dan aan de - bewuste - interpretatie van de experimentele resultaten toekennen? Een merkwaardige double bind ligt op de loer?
A.F.Th. van der Heijden - Kruis en kraai. De romankunst na James Joyce (2008), 103 blz.
Na de Perpetua-reeks is uitgeverij Athenaeum opnieuw een mooie serie gestart: Over de roman. Bekende schrijvers zetten hun visie op aspecten van de romankunst uiteen. Dat is dus literatuurtheorie maar dan zonder het dorre, afstompende taalgebruik. Van der Heijden is dan de juiste man om de reeks te beginnen. Of hij nu een vuistdikke roman schrijft of een literair-theoretische verhandeling, zijn stijl is enig in zijn soort. Van der Heijden heeft zijn essay in de vorm van een lange brief aan Anthony Mertens gegoten. In meerdere opzichten is dit een boeiend boekje. Van der Heijdens visie is niet alleen zijn visie op de romankunst als zodanig, maar ook vooral een verklaring van zijn eigen poëtica en methode. (Wie bekend is met zijn werk herkent de passages over de bronnen van zijn schrijverschap uit het schitterende boek met dagboeknotities Engelenplaque - dat Van der Heijden zijn eerste roman op een enorme rol krantenpapier schreef, is en blijft een mooie anekdote.) Daarnaast tracht hij een definitie te geven van het genre. Van der Heijden onderscheidt daarbij tien vormen van literaire inspiratie, ze zijn als intermezzi in de tekst opgenomen. Volgens mij heeft de auteur al eerder in het tijdschrift Literatuur zo'n opsomming van inspiratievormen gegeven. Hij verwijst er hier niet naar. Interessant zijn de passages over ultieme pogingen Het Boek te schrijven. Ook Van der Heijden is een erkende bewonderaar van Mulisch - hij was een van de zes auteurs die een gelegenheidsnovelle mochten schrijven voor Mulisch 80ste verjaardag - en het is dan ook duidelijk waar hij wat dit onderwerp betreft een substantieel deel van de mosterd heeft gehaald. Kanttekening heb ik wel bij de doelstelling van de reeks: 'de positie van de roman te bevorderen in de multimediale en multiculturele samenleving'. Dat nieuwe media de status van de roman kunnen aantasten, wil ik nog wel geloven. Maar dat de multicultuur funest zou zijn voor het genre, begrijp ik niet. Misschien lezen allochtone jongeren iets minder dan autochtone, maar daar staat tegenover dat schrijvers als Kader Abdolah en Hafid Bouazza een verrijkende impuls aan de roman hebben gegeven.
Filosofie. De nieuwste filosofie. Derrida, Sloterdijk, Nussbaum (2006), 579 blz.
Met het werk van Peter Sloterdijk ben ik redelijk vertrouwd. Hij is echter de enige hedendaagse filosoof van wie ik een aantal primaire werken heb gelezen. Verder had ik weinig zicht op wie nu eigenlijk de belangrijkste denkers van deze tijd zijn. Deze bundel, deel vijf van de filosofiecassette van wattenstaafjeswinkel het Kruidvat (jazeker!), is een bloemlezing van teksten van negentien moderne filosofen. Naast Sloterdijk kende ik Michel Foucault, Jacques Derrida, Julia Kristeva en Pierre Bourdieu al enigszins van hun literatuurtheoretische of -sociologische teksten. Van Richard Rorty had ik al wel wat gelezen, van Martha Nussbaum en Hilary Putnam een aantal fragmenten. De overige denkers kende ik slechts van naam, of zelfs dat niet. 'Nieuwe' namen die mijn belangstelling hebben gekregen zijn Leszek Kolakowski, Gianni Vattimo en Slavoj Zizek. De Poolse filosoof Kolakowski verenigt in Over het alledaagse leven in een glasheldere stijl common sense en diepere inzichten. Beheerst weegt hij voors en tegens af bij zowel politieke als menselijke zaken om dan steeds een zeer redelijk standpunt in te nemen. Soms dringt zijn katholicisme daarbij wat al te veel op de voorgrond, maar daar hebben alle Polen last van. Vattimo onderneemt in Ik geloof dat ik geloof een poging de tradities van het christelijke geloof te verenigen met het (post)moderne leven. Hij heeft een punt als hij stelt dat de twee grote systemen die in staat werden geacht de ultieme waarheidsaanspraak van religie over te nemen, de experimentele natuurwetenschap en het (marxistische) historisme, ook niet het laatste antwoord op alle vragen zullen kunnen geven: 'Er zijn vandaag de dag geen aannemelijke, krachtige filosofische redenen meer om atheist te zijn.' Vattimo stelt zich kwetsbaar op en pleit voor een bijdetijdser geloof. De 'provocerende' Sloveense denker Zizek schiet in zijn kritiek op het kapitalisme zowel op het linkse als rechtse liberalisme. In zijn Pleidooi voor intolerantie ontmaskert hij multiculturele tolerantie als juist nadelig voor etnische minderheden. Interessant is verder de feministische visie van Judith Butler, opmerkelijk is de verbinding die Jean-Luc Nancy legt tussen zijn eigen harttransplantatie en de begrippen 'vreemdeling' en 'indringer', onleesbaar is Giorgio Agamben. De teksten van Charles Taylor, Willard van O. Quine, Pascal Bruckner, Marc-Alain Oauknin en Abdelkarim Soroesj tot slot hebben geen blijvende indruk achtergelaten. De samenstellers hebben voor uniformiteit gekozen door van elke filosoof een tekst te kiezen met een politiek-maatschappelijke inslag. Zo is van Bourdieu 'Over televisie' opgenomen en van Kristeva een verhandeling over immigratie en gastvrijheid. De hedendaagse filosofie lijkt mij de facto grotendeels politieke filosofie. Mijn enige leesdoel was kennis te maken met onbekende namen en daarin voldoet De nieuwste filosofie, al laten de vertalingen soms te wensen over. Dieptepunt: twee keer de constructie 'wordt [...] ik', waarbij 'wordt' toch echt de persoonsvorm bij 'ik' is.
2 opmerkingen:
Giorgio Agamben onleesbaar? Dat moet aan de vertaling hebben gelegen. Stuur je binnenkort trouwens de info door?
Een reactie posten