Piet Calis - Vondel. Het verhaal van zijn leven (2008), 464 blz.
Tijdens mijn bachelorstudie Nederlands heb ik nooit iets van of over Joost van den Vondel gelezen. In de colleges literatuurgeschiedenis kwam de Renaissance sowieso niet aan bod. Na de late Middeleeuwen werd meteen overgegaan op de Verlichting. Het is dat de docent historische taalkunde zijn voorbeelden haalde uit gedichten van Huygens, anders was ik helemaal niet in contact gekomen met de vaderlandse literatuur van de Gouden Eeuw. In de masterfase las ik Vondels Jeptha. Dat was - mede geïnspireerd door F.-W. Korstens verrassende Vondelstudie Vondel belicht - boeiende lectuur. De gedichten die ik vervolgens las deden mij helemaal overstag gaan en sindsdien ben ik meer en meer Vondel gaan lezen. Verheugd was ik dan ook dat er eindelijk weer eens een moderne biografie geschreven was, door Piet Calis dit keer. In Vondel vertelt Calis het leven van de grote poëet vooral op basis van diens gedichten en toneelstukken. Deze biografie is zo naast een gedetailleerde levensbeschrijving ook een uitstekende eerste kennismaking met Vondels werken. Calis schrijft soepel en bevlogen, het enthousiasme spat van de pagina's af. We leren Vondel kennen als een man die niet te beroerd was een grote steen in de politiek-maatschappelijke vijver van zijn tijd te gooien. Hij stond midden in het leven en reageerde met zijn gedichten en stukken niet alleen op actuele kwesties, hij gaf ze ook mede vorm. Vondel werd 91, bizar oud, veel te oud voor de tijd waarin hij leefde: aan het eind van zijn leven waren vrijwel al zijn naasten al overleden. Calis heeft zelf geen archiefonderzoek verricht. Dat mag bezwaarlijk lijken, je kunt je ook afvragen wat er na vier eeuwen onderzoek nog te vinden zal zijn. Calis heeft er daarom voor gekozen veel te citeren uit andere studies en waar mogelijk een eigen visie op een gebeurtenis te overleggen. Vondel is een formidabel boek dat er hopelijk toe bijdraagt dat Vondel weer de status krijgt die hem toekomt: die van Nederlandse Shakespeare.
Constantijn Huygens - Mijn jeugd (1994), 174 blz.
In zijn 34ste levensjaar begon Constantijn Huygens aan zijn autobiografie. Hij vorderde gestaag met de beschrijving van de eerste zestien jaren, verder kwam hij niet. Niet omdat hij voortijdig kwam te overlijden - Huygens werd 90. De ware reden is niet bekend, maar de overvolle agenda die Huygens als hoge politieke functionaris en literator had, zal het hem onmogelijk hebben gemaakt voldoende tijd vrij te maken voor het vervolg van zijn levensbeschrijving, zodat hij besloot er maar helemaal mee op te houden. Wat rest is dus een tekst waarin de opvoeding van een kind uit de gegoede klasse van de vroege Gouden Eeuw uitgebreid wordt beschreven. Een bijzonder cultuurhistorisch document. Vader Christiaan Huygens (niet de natuurwetenschapper, dat was Constantijns zoon) hield zijn kinderen weg van school en opteerde voor een vorming in huiselijke kring. De koters werden 'altijd spelenderwijs tot leren uitgenodigd'. Op zijn vijfde kreeg Constantijn onderricht in Frans, vanaf zijn negende in Latijn en weer vier jaar later was ook het Grieks aan de beurt. Daarnaast studeerde hij o.m. zang, viool- en luitspel, retorica en toneelspel. Ook sport was onderdeel van de opvoedig, Huygens deed aan paardrijden, maar ook aan 'springen, hardlopen en jagen'. Alleen zwemmen kreeg hij niet onder de knie. Interessant is dat Huygens zijn memoires doorspekt met bespiegelingen over o.m. 'de klassieke tegenover de moderne literatuur', 'de rijkdom van het Nederlands' en 'de hedendaagse Nederlandse schilderkunst'. Wat dat laatste betreft wijst hij op een nog piepjonge 'schilderjongen' genaamd Rembrandt van wie hij vermoed dat er weleens een genie in kan schuilen... Aan het slot spreekt Huygens in een fascinerend hoofdstuk nog zijn bewondering uit voor twee 'natuurfilosofen', natuurwetenschappers dus, te weten Francis Bacon en de in Nederland bij het grote publiek ten onrechte vergeten Cornelis Drebbel. Manco van deze tekst is de ongegeneerde zelfadoratie die dwingend aanwezig is. Op elke bladzijde roemt Huygens zijn vroegrijpheid en intellectuele kracht als kind. Die wás bewonderenswaardig, d'accord, maar toch.
Thomas Vaessens - De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement (2009), 256 blz.
Deze studie van de hoogleraar Nederlandse literatuur van de Universiteit van Amsterdam heeft opvallend veel stof doen opwaaien. In kranten en tijdschriften en op weblogs werd - veelal fel - gereageerd op de strekking van De revanche van de roman. Sommige kritiek was gênant (de 'scheldkritiek' van Arie Alberdingk Storm), andere was doordacht en goed onderbouwd. Vaessens wil aantonen dat bepaalde schrijvers al vóór 9/11 twijfelden aan de cultuurrelativistische ideologie en alles kaltstellende ironie van het postmodernisme. Die zouden ervoor gezorgd hebben dat de literatuur het contact met de buitenwereld kwijt was geraakt. De auteurs zochten een nieuwe positie op, voorbij het postmodernisme. Dat is dan wat Vaessens 'laatpostmodernisme' noemt. Geruggesteund door deze ontwikkeling pleit Vaessens voor 'een literatuurbeschouwing met een cultuurpolitieke agenda; een literatuurbeschouwing die zichzelf ten doel stelt de literaire cultuur te legitimeren in een tijd van afnemend soortelijk gewicht van de literatuur.' Vaessens doet zeker rake observaties, zoals dat de roman voor Joost Zwagerman niet het genre lijkt te zijn waarin deze auteur zich optimaal kan ontplooien. Ik denk dat er echter kortsluiting veroorzaakt wordt door de schimmige status van dit boek: literatuurgeschiedenis of pamflet? Vaessens pleit voor een meer ethisch geïnspireerde literatuurbeschouwing en vooral -kritiek. Dat is een nobel streven, het kan literatuurkritiek en daarmee ook de literatuur zelf weer relevant maken (zie het bekroonde essay van Thijs Lijster 'Waar is de criticus?' LEES). Vaessens heeft echter geen pleitrede willen schrijven maar een rapport waarmee hij als het ware aantoont dat de richting die hij op wil historisch gedetermineerd is, of ten minste een richting is waarvan de voortekenen in de literatuurgeschiedenis aan te wijzen zijn. Daartoe moet hij zich helaas te veel simplificaties veroorloven en maakt hij een te grote en waarschijnlijk overbodige theoretische omhaal.
3 opmerkingen:
Dat de roman voor Joost Zwagerman niet het beste genre is, vind ik geen rake observatie, maar een open deur. ;)
Schreef Alberdingk Thijm ook scheldkritieken? Ik vind zijn stukken altijd zo ellenlang en afgewogen. Geef mij de 'echte' scheldkritieken van Van Deyssel maar !
Van Deyssel was een pseudoniem van Thijm, hij schreef zijn scheldkritieken inderdaad als Van Deyssel: 'Wij kozen den naam van het plaatsje Deyssel [=Deissel], bij Paderborn, in Westfalen, waaruit de Alberdingks omstreeks 1750 zich in Holland hadden gevestigd'. (Prick, biografie, I, 257)
Haha, oh, ik dacht altijd dat 'Alberdingk' een soort voornaam was. Nooit geweten!
Een reactie posten