Pim van Lommel - Eindeloos bewustzijn. Een wetenschappelijke visie op bijna-dood ervaringen (2007), 403 blz.
De ontrafeling van de kosmos van Brian Greene vond ik een bijzonder leerzaam boek, maar het riep ook vragen op. De quantummechanica hanteert het begrip 'non-lokaliteit', dat zoiets wil zeggen als 'niet plaatsgebondenheid van materie'. Greene bespreekt in het laatste hoofdstuk van zijn boek de mogelijke invloed van dit begrip op wat tijd en ruimte nu eigenlijk zijn. Daarom was ik benieuwd naar Eindeloos bewustzijn van cardioloog Pim van Lommel. Hij vertrekt vanuit de gedachte dat ook bewustzijn non-lokaal is en presenteert - blijkens de ondertitel van zijn boek - 'een wetenschappelijke visie op de bijna doodervaring'. Dat belooft veel, maar tijdens het lezen raakte ik meer en meer verward. Van Lommel heeft belangwekkend onderzoek verricht naar BDE's en suggereert nu dat bewustzijn onafhankelijk bestaat van tijd en plaats en niet gebonden is aan de hersenen, aan een lichaam. Indien dit waar is, dan heeft dat verregaande gevolgen voor onze visie op leven na de dood. De implicatie is immers dat bewustzijn reeds voor de geboorte bestaat en na de dood zal blijven voortbestaan. Van Lommel staaft deze boude beweringen ogenschijnlijk met wetenschappelijk bewijs. Maar op het tweede gezicht valt dat vies tegen. Hij wijst eigenlijk alleen op de feilen van bestaande, materialistische theorieën die niet in staat zijn een BDE te verklaren. Maar dat is geen reden om meteen een heel paradigma weg te gooien. Een EEG-scan van iemand die een bijnadoodervaring heeft gehad vertoont geen enkele activiteit. Oké, maar zo'n scan heeft alleen betrekking op een klein deel van de hersenen. We weten vrijwel niets van de grillen van het bewustzijn en 95% van de werking van DNA is nog onbekend. Bovendien is daar het merkwaardige stofje DMT. Een verhoogde concentratie DMT zorgt voor een soortgelijke ervaring als een BDE, zo geeft ook Van Lommel toe. Maar zo'n stofje is toch chemisch en dus materialistisch? Van Lommel komt vooral eer toe voor het feit dat hij erin geslaagd is de BDE als een serieus medisch fenomeen op de kaart te zetten. Hij behartigt daarmee de belangen van veel mensen die voorheen vooral op onbegrip stuitten. Om van een wetenschappelijke verhandeling te spreken lijkt me dan weer overdreven. Van Lommel goochelt met quantummechanische termen, valt steeds in herhaling (hij blijft maar hameren op het idee dat bewustzijn niet-materialistisch is) en slaagt er niet in een coherent, meeslepend betoog te presenteren. In feite heeft Van Lommel heeft twee interessante zaken in handen: enerzijds het fysische begrip non-lokaliteit uit de quantummechanica; anderzijds het bestaan van bijnadoodervaringen. Twee reuze interessante fenomenen. De verklaring van het tweede vanuit het eerste schijnt mij echter een brug te ver.
Odin Dekkers - Engelse literatuur in een notendop (2007), 144 blz.
De boekjes uit de Notendop-reeks hebben voor de lezer het grote voordeel dat hij in relatief korte tijd de grote lijnen van een onderwerp kan vatten. Voor de schrijver is de opdracht echter lastiger dan het lijkt. Hij moet een veelzijdig onderwerp waarin hij thuis is en waarover hij duizenden bladzijden zou kunnen schrijven zeer beknopt en to the point uiteenzetten en tegelijkertijd de schijn van volledigheid ophouden. Odin Dekkers meldt in de inleiding dat hij het vooral "een groot plezier [vond] om in een tijd van toenemende specialisatie weer eens met zevenmijlslaarzen door de Engelse literatuurgeschiedenis te mogen wandelen." Hij beheerst zijn onderwerp volledig en heeft ervoor gekozen een beperkt aantal schrijvers te bespreken. Dat vind ik wel een plausibele keuze. Zo wordt in ieder geval voorkomen dat de laatste hoofdstukjes een potpourri van namen worden, zoals in de variant die de Nederlandse literatuur bespreekt het geval is. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Dekkers dolgraag eens een paar regeltjes poëzie zou citeren, of de wereldberoemde openingszin van Jane Austens Pride and Prejudice. Citaten uit de besproken primaire literatuur ontbreken echter volledig. Ik vermoed dat het format van de reeks citeren verbiedt. Dekkers verlaat soms zelfbewust de voortrazende opsomming van feiten, namen en titels die zo'n beknopte literatuurgeschiedenis toch onvermijdelijk is om een interessant detail aan te stippen ("De eerste uitgave van de Lyrical Ballads bevatte slechts vier gedichten van Coleridge; de overige waren allemaal van de hand van William Wordsworth") of om een puntige opmerking te maken, bijvoorbeeld in het geval van Alexander Pope: "op veel afbeeldingen ziet hij eruit als een malicieuze dwerg." Ook laat hij zo nu en dan een persoonlijke voorkeur voor een bepaalde auteur doorschemeren (Samuel Johnson). Deze notendop biedt een zeer lezenswaardig overzicht van de Engelse literatuur, al is het voor mij historisch bepaald dat ik British Literature I & II van dhr. Van Schilt van het Rodenborch College nog steeds de beste Engelse literatuurgeschiedenis aller tijden vind. Die readers sla ik nog regelmatig op. Mijn kniesoor wil ook nog wat zeggen: "De sterfdatum van Shelley is volgens Dekkers 23 februari 1823, maar dat moet zijn 1821. En van elke auteur - hoe marginaal aanwezig ook - worden de geboorte- en sterfdata genoemd, maar van Charles Dickens - op Shakespeare na toch als de grootste beschouwd - worden de jaartallen niet genoemd."
Joop van der Horst - Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur (2008), 375 blz.
Het kan niemand ontgaan zijn dat de laatste jaren de taalvaardigheid van in het bijzonder de jeugd betwist wordt. PABO-studenten halen hun taaltoets niet, de d/t-regel wil maar niet nestelen in de breinen van taalgebruikers en Nederlandse woorden leggen het steeds vaker af tegen Engelse equivalenten. Taalverloedering alom dus. Niet volgens Joop van der Horst. De Leuvense hoogleraar betoogt in Het einde van de standaardtaal dat er sprake is van een wisseling van taalcultuur: we nemen afscheid van de in de renaissance geformuleerde principes die hebben geleid tot de huidige standaardtaal. Wij zijn echter nog steeds renaissancemensen, vandaar het verzet. In de renaissance werden talen telbaar gemaakt en werd een standaardtaal gecreëerd door 'hekken' te plaatsen rondom een gebied waarbinnen vervolgens een heel normenstelsel werd ontworpen. De geschreven taal won het daarbij van de gesproken taal. De angst voor taalverandering - volgens Van der Horst de angst voor Babelse taferelen - was daar debet aan. Die taalcultuur loopt nu ten einde. Talen lopen weer in elkaar over, nationale standaardtalen mengen met het Engels, regionale taalverschillen worden weer belangrijker dan nationale. Een nieuw talig continuüm is het resultaat. Rond 1860 ziet Van der Horst overal in Europa (dat wil zeggen: in de vijf bestudeerde talen Nederlands, Engels, Frans, Duits en Italiaans) de eerste manifestaties, rond 1970 zet de definitieve doorbraak in: "Voor hedendaagse jongeren is Ajax een voetbalvereniging, Nike een merk sportschoenen en Hector de naam voor een groot uitgevallen hond." Van der Horst schrijft luchtig en relativerend. Hij wijst slechts op een ontwikkeling en geeft geen waardeoordelen. Toch is hij zo nu en dan wat al te progressief, al te profetisch. Hij bespeurt een attitude waarbij steeds minder belang wordt gehecht aan correcte spelling, eenduidige grammatica enzovoort. Hij denkt dat de alfabetische ordening zelfs gaat verdwijnen. Je hebt als lezer snel door dat Van der Horst de verdwijning van standaardisering niet zo erg vindt. Wat hij niet zo benadrukt, maar wat volgens mij wel van groot belang is in deze materie, is de ondergang van de macht van een elite. Alleen in een elitaire cultuur kan van bovenaf een taalnorm opgelegd worden. In de niet-elitaire samenleving van vandaag de dag worden zulke 'orders' eerder aan de laars gelapt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten