William Marx - Het afscheid van de literatuur. De geschiedenis van een ontwaarding 1700-2000 (2008) 280 blz.
Het is een bekend gegeven dat literatuur tegenwoordig van marginaal belang is. Weinig boeken dragen nog bij aan maatschappelijke duiding, laat staan verandering. Dat is ooit anders geweest. De Franse professor William Marx heeft getracht deze neergang in kaart te brengen. Hij gaat uit van drie fasen die de periode 1700-2000 hebben gedomineerd: achtereenvolgens expansie, verzelfstandiging, ontwaarding. De expansie viel samen met de religieuze status die literatuur in de achttiende eeuw kreeg toebedeeld: literatuur verving langzaamaan de godsdienst. De verzelfstandiging waarop dit uitliep, resulteerde in een overwaardering van literatuur: l'art pour l'art. Ze 'sloot zich op' in zichzelf en deze overwaardering luidde fase drie in: de ontwaarding. Het contact met de werkelijkheid ging definitief verloren en de literatuur verschanste zich in het huis van de vorm. Marx onderbouwt deze visie met een coherent en diepgravend betoog. Sterk is de lijn die hij trekt van de Grote Aardbeving van 1755 in Lissabon naar Auschwitz 1940-1945. Na de beving woekerde de reflectie in poëzievorm ('Poëzie van de rampspoed'), na de gaskamers 'verbood' Adorno poëtische reflectie ('Rampspoed van de poëzie'). Deze ontwikkeling lag in zichzelf besloten; op elke opgang volgt altijd een neergang: 'Drie eeuwen aan een stuk heeft de literatuur zonder ook maar een duimbreed van haar traject af te wijken één lange neerwaartse helling gevolgd. [...] Er was geen keuze mogelijk tussen de vernietiging en de bloei: zij waren de twee keerzijden van één enkele werkelijkheid.' Marx' boek is uitstekend van toepassing op de Franse situatie, maar dat is tegelijkertijd zijn manco: een paneuropese visie ontbreekt. Tekenend voor het Franse isolement?
Taco H. de Beer - Shakespeare... een pseudoniem. Bacon is de auteur [...] (1921), 132 blz.
Naar aanleiding van de lectuur van Shakespeare van Bill Bryson hoopte ik iets meer te weten te komen over de kwestie Shakespeare-Bacon. Was Shakespeare wel de auteur van het imposante oeuvre? Of was het toch de mysterieuze Francis Bacon? Ik vond in een catalogus een Nederlandstalig boekje over de kwestie. Auteur is Taco H. de Beer, 'Buitenlandsch eerelid der Koninklijke Vlaamsche Academie van België'. Zoals de titel verraadt is De Beer een 'Baconiaan'. Hij geeft fel af op de 'Stratfordians', die volgens hem blind zijn voor het overweldigende bewijs. De Beer gispt in het eerste gedeelte van zijn boek critici die Baconiaanse publicaties neersabelen. Ook reproduceert hij ellenlange brieven van en aan buitenlandse medestanders. Het tweede gedeelte is een samenvatting van de monumentale studie van Ignatius Donnelly over het onderwerp, The Great Cryptogram (800 pagina's). Deze Donnelly heeft in een levenomspannend onderzoek vele soorten 'bewijs' verzameld: biografisch, stilistisch, taalkundig, contextueel. Opvallendst is echter de zogenaamde 'getallenmystiek': in de werken zouden talrijke verborgen verwijzingen naar de naam Bacon verborgen zitten. Dat De Beer vooral deze 'bewijzen' onder de aandacht brengt, zegt genoeg. Hij laat zich kennen als een geleerd man die zijn talen spreekt - en ergens het woord 'homo-sexualist' opschrijft -, maar zich het hoofd op hol heeft laten brengen door een - weliswaar intrigerend - schemergebied in de historische letterkunde.
Willem Frederik Hermans & Gerard Reve - Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel. Een briefwisseling (2008) 316 blz.
Een editie van de brieven die twee van de grote drie elkaar schreven tussen 1947 en 1987: dat moet wel iets bijzonders opleveren. En bijzonder is dit boek ook: literair-historisch van grote waarde, een prachtboek voor de literatuurliefhebber. De toelichtingen van de biografen Willem Otterspeer en Nop Maas zijn precies goed: zuinig maar helder. Hermans is in zijn brieven dikwijls nors en afstandelijk, hij lijkt vaak een antwoordschrijven op te stellen louter uit aardigheid. Reve is - dat moet gezegd - niet zelden opdringerig (en in een enkel geval zelfs aanmatigend, nl. wanneer hij zonder schroom een verklaring opstelt voor de redenen die Hermans' zuster Corrie moet hebben gehad om zelfmoord te plegen). Vervelend is Reve ook in zijn periode waarin hij alleen nog in het Engels schrijft. Ontroerend zijn de brieven waarin de als onaantastbare polemist bekend staande Hermans plots blijk geeft van melancholie en diepe twijfel aan eigen kunnen. In de allereerste brief geeft Hermans een kernachtige omschrijving van Reve's De avonden: 'Het boek is buitengewoon eentonig, maar ik heb mij geen ogenblik verveeld.' In 1959 forceert Hermans plotsklaps een breuk. Reve vraagt om een bijdrage van Hermans voor Tirade. Reve voegt daaraan toe: 'Ik verbaas mij dat ik je nooit meer zie. Moet ik aannemen dat ik in ongenade ben?' Hermans antwoordt ijskoud: 'Hoe onbegrensd mijn medelijden ook moge wezen, mijn tijd is niet onbegrensd. Daarom is in ongenade vallen wel het meest geschikte middel om van het gezeur af te komen. Dit overkomt jou dus bij dezen.' Reve zoekt nadien nog meermaals toenadering, maar tevergeefs.
2 opmerkingen:
dat ignu en hartly waar je t laatst over had...waar ik nog nooit van gehoord had...staan binnenkort in de engine shed hier! haha
Marx wil ik nog graag lezen! Ik vind het wel jammer dat Adorno altijd zoveel wordt geciteerd met zijn (weliswaar terecht beroemde) uitspraak; de praktijk is namelijk dat ook hier poëzie van de reflectie optreedt. Bovendien vergelijkt Marx appels met peren als hij een aardbeving afzet tegen Auschwitz. Maar dat terzijde.
Een reactie posten