Marcel Möring - Dis Het magnum opus van Marcel Möring is in de pers nagenoeg met de grond gelijkgemaakt. Ik ben eigenlijk nog niemand tegengekomen die positief is over het boek. Zelf vind ik Dis een zeer boeiende en broeierige roman. Ik heb niet de illusie er een zorvuldig afgebakende literatuuropvatting op na te houden die als meetlat moet dienen voor de beoordeling van elk werk, maar als ik kernachtig moet zeggen wat een grote roman moet doen, dan zeg ik: evoceren en provoceren. Dat doet Dis met verve. Het vertelheden van Dis is gesitueerd in de nacht van Assen, de traditionele feestnacht voorafgaand aan de TT (moderne uitvoering van Dantes hel). Hoofdpersoon is de jood Jakob Noach. Noach leefde tijdens WOII in een hol onder de grond en besluit na de oorlog uit wraak voor zijn vermoorde ouders en schaamte over zijn eigen overleven zoveel mogelijk panden in het foute Assen op te kopen. Hij wordt puissant rijk maar nooit gelukkig. Critici struikelden over Mörings intertekstuele spel met Dantes Goddelijke Komedie en Joyce' Ulysses. Möring provoceert mijns inziens de literaire traditie door nu eens op het clichématige af naar die teksten te verwijzen, dan weer plotsklaps en expliciet de Odyssee tot referentietekst te maken. Nadat Noach een auto-ongeluk heeft gehad, krijgt hij gezelschap van zijn eigen Vergilius, een Wandelende Jood. In schitterende hallucinante scènes spat de verbeeldingskracht dan van de pagina's af, met o.m. enkele evocatieve natuurbeschrijvingen (zie fragment). Dis is ook een peinzend verhaal, met uitweidingen over leven en dood, tijd, schuld en identiteit. Qua vorm heeft Möring alle registers opengetrokken. Typografische exuberanties, stream of consciousness in een zin van 14 pagina's lang, en zelfs een dialoog als een graphic novel. De tweede hoofdpersoon, de autodidact Marcus Kolpa, is minder overtuigend en ook het grafische gedeelte voegt weinig toe. Critici lijken hun negatieve oordeel evenwel hoofdzakelijk te baseren op Mörings megalomanie en de in hun ogen chaotische, onvolkomen inschrijving in Dante en Joyce. So what? denk ik dan. Als alles had moeten kloppen, had dat waarschijnlijk een steriel boek opgeleverd. En, zo leert ons een terugkerende zin in Dis: 'Alles is niets'. Het chaotische en het sprankelende maken van Dis een rijk en wervelend boek met bovendien een prachtig slot. Een leesbare pil ook, en dat kun je van de twee voorbeelden niet zeggen. [*****]
Fragment: O, de sneeuw, o, de witte wereld, ongereptheid van donzige straten in avondlicht, lobbig pak dat als room op de daken ligt, het stille licht dat van de grond weerkaatst en een blauwe mist onder de bomen is, de doffe stilte in de lege straten, het ver verwijderde knerpen van eenzame voeten, de twinkeling van maanlicht, de donzen contouren van weg en huis en heg, auto's van watten, het stuiven van witte wolken op een plotselinge windvlaag, een kat die op hoge poten door een voortuin stapt, de stille sporen van een hert in het winters bos en het raadselachtige vallen van vlokken op het koude water van de eendenvijver en de hoge bomen daaromheen die nu niet meer zwart en kaal zijn maar... De plotseling opstuivende werveling die een spiraal van kersenbloesem is, de eerste vlokken die als confetti neerdwarrelen en als spatjes melkschuim op de straat blijven liggen.
Tim Krabbé - Marte Jacobs Elke jeugliefde is verschillend, elke vergeefse jeugdliefde is universeel. Tim Krabbé heeft het thema van de onmogelijke, gefnuikte jeugdliefde uitgewerkt in zijn korte roman Marte Jacobs. Hoofdpersoon is Emile Binenbaum. Hij wordt verliefd op een veel jonger meisje, de dartele Marte Jacobs. Hij schrijft een gedicht over en voor haar, 'Pasgeboren girafje', dat hem later tot een eeuwig veelbelovende dichter zal maken. Emile is echter een zesdeklasser, Marte brugklasser. De liefde lijkt later alsnog geconsumeerd te gaan worden, maar Binenbaums jeugdvriend, de gevierde romancier Willem Reiff, kaapt haar na afloop van de schoolreünie voor zijn neus weg. Niet veel later pleegt Marte zelfmoord. Krabbé formuleert uiterst voorzichtig en precies. De compositie van de roman is zeer uitgekiend, de lezer wordt op haast slinkse wijze bespeeld. Want laten we eerlijk zijn: een melodramatische verliefdheid, een gedicht met zo'n suffe titel en een clichématige schaking van de aanbedene door de beste vriend van de protagonist: dat riekt naar effectbejag, naar lectuur wellicht. Het knappe van Krabbé is nu dat hij je gaandeweg het verhaal weet mee te slepen naar het einde toe. Er blijft steeds iets duisters over de plot hangen, iets ongerijmds. De innerlijke drijfveren en twijfels van Binenbaum op liefdesgebied correleren mooi met zijn gedachten over literatuur en literaire roem: hij is een binnenvetter, een voor succes té aardige romanticus. De spiegeling met Krabbé zelf is evident, maar niet storend. [****]
Fragment: En hij zag haar in de gangen bij het wisselen van de uren, soms onverwacht, soms verwacht. Er doemde een vaste keer op, woensdagochtend als hij van het lokaal Grieks op de eerste verdieping naar Duits op de tweede verdieping liep. Afhankelijk van hun treuzelen of juist haast maken, zag hij haar dan op de overloop van de tweede verdieping, of in de donkere gang van het lokaal Duits, en op den duur was het alsof er in haar knikje en lachje van die keer iets speciaals was, een opluchting dat ze er allebei ook nu weer waren.
Anne-Gine Goemans - Ziekzoekers Goemans won met dit boek de Anton Wachterprijs voor het beste debuut. De prijs voor het mooiste omslag zal ze er niet mee winnen: de bonte kermis aan kleuren doet pijn aan je ogen. Ziekzoekers is een zeer vlot vertelde roman over het wel en wee van de tulpenbollendynastie Zeevoet. De levens van de familieleden worden afzonderlijk verteld om gedurende de roman steeds meer samen te komen. De roman is bij vlagen wat chaotisch door de soms overvolle verhaallijnen. Ook zit er tussen het voorlaatste en het laatste hoofdstuk onverhoeds een grote tijdsprong. Het lijkt haast alsof Goemans naar een einde toe moest terwijl ze daar eigenlijk nog honderd pagina's langer naar toe wilde werken. Ziekzoekers is zeker geen diepzinnig verhaal. De teloorgang van de bollenstreek als Nederlands cultuurerfgoed komt te weinig op de voorgrond, alle aandacht gaat uit naar de woelige verwikkelingen van de personages. Ziekzoekers is eigenlijk een soort Joe Speedboot, maar dan met soap-acteurs in plaats van gedenkwaardige literaire helden. Goemans schrijft als gezegd erg zwierig. Soms slaat een vergelijking de plank mis ('Een stem als chocoladepasta op witbrood'), niet zelden echter word je getrakteerd op verrassende, rake zinnetjes: 'Hun mannen hadden koppen waarin stiekem hoerenbezoek lag besloten.' Of: 'de blauwe aders op zijn handen die als regenwurmen een dutje lagen te doen.' En: 'Hockeymeisjes waren altijd luidruchtig, en nadrukkelijk aanwezig.' Met meer controle en gevoel voor dosering kan Goemans een vaste waarde in de Nederlandse literatuur worden, talent heeft ze zeker. [***]
Fragment: 'Excusez le mot, maar het is hier een klotezooi. Moet je dat zien.' De projectontwikkelaar wees op een moderne bollenschuur die als een verdwaald containerschip in het veld stond. 'Lelijkheid en rommel worden hier als kwaliteiten gezien. Tulpen hebben een mythische status bereikt en waar hebben we het helemaal over? Over een doodordinaire massabloem, die maar een paar weken bereid is om te bloeien en voor de rest kijken we máánden tegen stro aan.'
Ze raakten nu allebei op dreef. Roelof verhief zijn stem. 'Die lullige bloem zorgt jaarlijks anders wel voor een paar miljoen bezoekers. Dit landschap is een natuurreservaat.'
Willem Brakman - Naar de zee, om het strand te zien 'Er is veel dat ik niet begrijp en daar ben ik dankbaar voor' zegt de verteller van Naar de zee, om het strand te zien, de laatste roman van Willem Brakman, ergens in een van zijn overpeinzingen. Misschien bevat die zin de essentie van dit frivole, onconventionele boek, van de attitude die de lezer zich moet aanmeten bij het lezen. Misschien ook wel van Brakmans schrijverschap als geheel. Ik heb nu zijn eerste en zijn laatste boek gelezen, nu de rest nog. Dat dat niet chronologisch hoeft, spreekt bij Brakman voor zich. [***]
Thomas Rosenboom - Hoog aan de wind Tegenvallende verhalenbundel van de stilistische meester. Niet door de vorm, Rosenboom schrijft als altijd vlekkeloos en virtuoos. De inhoud is echter karig, en dat ligt waarschijnlijk aan de uitgever die het weer eens tijd achtte voor een nieuwe Rosenboom. Het eerste verhaal bestrijkt eenderde van de bundel en heet 'De jongen met de viool'. Het stond ook al in De mensen thuis. De rest is een allegaartje van eerder verspreid gepubliceerde kortverhalen, een jeugdverhaal en een romanfragment. Dat laatste, 'De onderhandelaar' getiteld, is een voorstudie voor Rosenbooms nieuwe roman en belooft veel. We wachten af. [**]
Gerbrand Bakker - Boven is het stil Dat plattelandsromans met uitgebreide natuurbeschrijvingen niet per se saai en clichématig zijn, bewijst Boven is het stil. Bakker heeft een sensitieve en ingetogen roman geschreven over een vereenzaamde boer die bij het verzorgen van zijn stervende vader de spoken uit het verleden op zich af ziet komen. Bakker wordt nergens overdadig of juist te karig in zijn stijl. Metaforen en vergelijkingen lijken soms zelfs met enige schroom aan het papier toevertrouwd. Dat Bakker evenwel weet waarover hij het heeft, bewijst een zin als deze: 'Er zijn heel veel boeren, die herken je direct aan hun kleren, ze dragen bijna allemaal een 'nette trui' over een schoon overhemd.' [****]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten