zondag 25 mei 2008

Shak(e)speare

Henry Cavendish was behalve een briljante natuurkundige ook een ontzettend verlegen persoon. Zo verstopte hij zich regelmatig in zijn eigen huis om zijn bediende(n) te ontlopen en kreeg hij in gezelschap van andere wetenschappers niet meer dan enkele nauwelijks te identificeren klanken uit zijn keel. Een vindingrijke ontdekking als het bepalen van het gewicht van de aarde bleef lange tijd onbekend voor andere wetenschappers, puur en alleen omdat Cavendish hun zijn ontdekking niet kon vertellen.

Anekdotes als de bovenstaande maken verhalen en geschiedenissen over wetenschap extra interessant. Die over Cavendish herinner ik me uit Bill Brysons Een kleine geschiedenis van bijna alles. Bryson is het voorlopige culminatiepunt van het rijtje bevlogen schrijvers Stephen Jay Gould - Brian Greene - Richard Dawkins dat de moeilijke materie van de natuurwetenschappen op boeiende wijze aan niet-ingewijden weet te presenteren. Een kleine geschiedenis van bijna alles is wat dat betreft terecht een wereldwijde bestseller geworden.

Nu heeft Bryson zich ook op de geesteswetenschappen gestort, in de vorm van William Shakespeare. De afgelopen week las ik het resultaat: Shakespeare. Een biografie. Het schrijven van het natuurwetenschappelijke Een kleine geschiedenis van bijna alles zat hem kennelijk nog in de vingers, getuige deze prachtige formulering: Shakespeare is 'een soort literair equivalent van een elektron - hij is er altijd, maar ook weer niet.' Bryson heeft deze biografie geschreven om eens een balans te presenteren van wat 'we' nu na duizenden onderzoeken eigenlijk over Shakespeare weten. 'En dat is natuurlijk één reden dat het niet zo heel dik is geworden' merkt hij dan haast verontschuldigend op. Met 189 pagina's is dit inderdaad een dunnetje vergeleken met Een kleine geschiedenis van bijna alles. Zo heel veel is er over het leven van Shakespeare dan ook niet te vertellen. De documenten zijn schaars en bovendien nog dikwijls vals, onduidelijk of ambigu ook. Neem alleen de naam al. De handtekeningen die van de schrijver bewaard zijn gebleven laten alle vormen zien, behalve diegene die gecanoniseerd is: 'Ze laten zich lezen als "Willm Shaksp", "William Shakespe", "Wm Shakspe", "William Shakspere", "Willm Shakspere" en "William Shakspeare". Eén spelling waarvan hij zich niet bediende is merkwaardig genoeg de spelling geworden die tegenwoordig universeel met zijn naam verbonden is.'

Bryson schroomt niet veelvuldig aan te geven wat we niet weten over Shakespeare. Die informatie beslaat het grootste gedeelte van het boek. De weinige feiten die wél bekend zijn somt hij vlotjes op en hij plaatst deze in de historische context van het Engeland van eind zestiende -begin zeventiende eeuw. Ook nu is het metaverhaal (over de onderzoekers die onderzoek deden naar de persoon Shakespeare) erg vermakelijk. Zo schreef Shakespearevorser Charles Wallace eens over zo'n onderzoeker: 'Vóór zijn onderzoeken [...] werd bijna vijftig jaar lang gedacht en gedoceerd dat we alles over Shakespeare wisten wat we ooit te weten zouden komen. Zijn opmerkelijke ontdekkingen hebben daar allemaal veranderig in gebracht [...] en hebben de Amerikaanse wetenschap eeuwige roem verschaft.' De onderzoeker die hier geprezen wordt is... Charles Wallace.

Ook al weten we schrikbarend weinig over Shakespeare, over het feit dat hij al die hoogstaande werken heeft geschreven is men het wel eens. Ook Bryson laat er geen misverstand over bestaan dat alle theorieën die iemand anders naar voren schuiven lariekoek zijn. Francis Bacon wordt het vaakst genoemd. Vermakelijk zijn de voorbeelden van formules, vergelijkingen en woordritsels die zijn toegepast, 'als een soort letterplankje in een spiritistische seance', om te 'bewijzen' dat Shakespeare Bacon was. Vooral in de categorie 'anagrammen' was men inventief. Zo ontdekte sir Edwin Durning-Lawrence, schrijver van Bacon is Shakespeare, dat het gelegenheidswoord 'honorificabilitudinitatiubus' uit Love's Labour's Lost kon worden omgezet in het anagram 'Hi ludi F. Baconis nati tuiti orbi'. De vertaling van deze Latijnse hexameter is dan: 'Deze stukken, kinderen van F.Bacon, zijn voor de wereld bewaard.'

Eén kandidate, zo moet ook Bryson erkennen, maakt nog steeds kans: Mary Sidney, gravin van Pembroke. Haar auteurschap 'verklaart waarom de First Folio [met de verzamelde stukken] was opgedragen aan de graven van Pembroke en Montgomery: dat waren haar zoons.' Verder was ze 'geleerd, en ze had goede connecties: Robert Dudley, de graaf van Leicester, was een oom van haar, en sir Philip Sidney, de dichter en beschermheer der dichters, was haar broer. Ze verkeerde veel en vaak in het gezelschap van letterkundig aangelegde mensen, onder wie Edmund Spenser, die een van zijn gedichten aan haar opdroeg. Het enige dat eraan ontbreekt om haar in verband te brengen met Shakespeare is enig verband met Shakespeare.' Die laatste zin is een beetje raar. Als Shakespeare een pseudoniem is, is de grootste kandidaat inderdaad een vrouw die een mannelijke nom de plume zocht om literair serieus genomen te worden.

De grootste kandidaat is echter nog steeds 'gewoon' Shakespeare zelf, zo wordt wel duidelijk uit Shakespeare. Een biografie. The Times Literary Supplement vond 'het koppelen van Bryson aan Shakespeare [...] een goede keus.' Daar sluit ik me bij aan. Laten we hopen dat Bryson nog erg lang 'grote' onderwerpen mag populariseren.

Geen opmerkingen: