maandag 24 maart 2008

Vier keer rijm

Ik lees altijd vele boeken en teksten door elkaar. Dat heeft zo zijn nadelen. Soms plaats ik een herinnering aan een mooi fragment of mooie zin in de verkeerde tekst. Heel af en toe, bij verwante thema's, gaan zelfs de verhalen door elkaar lopen. Voordelen zijn er echter ook genoeg. Er is veel afwisseling, je bent niet weken gebonden aan één boek als dat niet al te boeiend blijkt te zijn, je hebt het idee dat je méér leest. En je ziet verbanden. Van dat laatste wil ik hier een voorbeeld geven.

In Paul Claes' 'Glimpen' van 2004 lees ik:
Bij een lezing in 1792 voorspelde Arend Fokke (1755-1812) dat men in het jaar 3000 geen rijmende gedichten meer zou schrijven. [20-09-2004]
Fokke voorzag blijkbaar de ontwikkeling richting het vrije vers, maar legde het jaartal veel te ver weg in de toekomst. Exemplarisch voor de visie op verandering in die tijd, een bewijs voor het exponentiële karakter van de vooruitgang.

Ondertussen herlees ik ook de Max Havelaar. Ik zie precies waarom ik het boek bij de eerste lezing geweldig vond én waarom er zo weinig van is blijven hangen. Wat dat eerste betreft: de figuur van Batavus Droogstoppel is één van de treffendste personages uit de Nederlandse literatuur. Ook hij ziet niets in rijmende poëzie. De rijmdwang leidt immers tot onwaarheden:

Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. 'De lucht is guur, en 't is vier uur.' Dit laat ik gelden, als het werkelyk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: 'de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën.' De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zyn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan 't knoeien! Of het weêr moet veranderd, óf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen. [47]

Wat een koning. De ontwikkeling is bekend: rijmende poëzie werd geleidelijk aan minder en minder gewaardeerd, het vrije vers, of wat daar dan ook voor mag doorgaan, nam de scepter over. Na de monologen van Droogstoppel lees ik een essay van Hans Sleutelaar in een ouder nummer van Bunker Hill (30, 2005). De titel is... 'De renaissance van het rijm'. Hij schetst eerst de huidige visie op rijm:
Sinds het optreden van de Vijftigers geniet het rijm bij de avant-garde, of wie ervoor doorgaan, een afschrikwekkende reputatie. Rijm is een symbool voor taalbederf. De dood in de pot. Een afgestorven con-ventie. Rijm is reactionair. Studentikoos. Een strohalm voor talentlozen. Rijm is goedkoop. Gezocht. Onecht. Leugenachtig. Rijmen zijn op hun best speelgoed voor taalvirtuozen; garnituur voor laf smakende woord-salades; nepjuwelen voor poseurs. [27]
De duistere poëzie heeft tegenwoordig de overhand, 'puilt de schappen uit'. Sleutelaar ziet daarin de aankondiging van de wedergeboorte van gebonden verzen:
Duisterheid in de kunst is doorgaans een teken van verval. Omstreeks 1900 verkeerde de Europese poëzie in een malaise, die een jaar of twintig duurde. Het modernisme werd geboren. Daarmee kwam een eind aan de alleenheerschappij van de romantische school (naturalisme en symbo-lisme zijn loten van dezelfde stam).
Een kleine eeuw later treedt een vergelijkbare poëtische inflatie op. Nu gaat het om de hegemonie van het modernisme. De bloeitijd van het vrije vers is voorbij. De creatieve tsunami waartoe het inspireerde, is in zijn tegendeel verkeerd, een rots van steile orthodoxie. De sonnettencul-tus van Tachtig liep uit op onleesbare retoriek. De cultus van het vrije vers dreigt net zo te eindigen - in betekenisloze woordkunst.
[29]
Alsof Komrij aan het woord is. Hier denk ik dan even over na en vraag me af of de totale onzichtbaarheid van poëzie in de huidige dagbladkritiek iets te maken kan hebben met deze 'poëtische inflatie.' Nietsvermoedend begin ik dan aan Rónán McDonalds The Death of the Critic. Daar lees ik:
Could it be that the notoriously tiny and shrinking market for poetry is now related to the atrophy in critical connections between the academy and the literate public? Poetry has, along with the criticism which accompanies it, retreated into the universities. [...] While populists and anti-modernists call for a 'return' to accessible verse and conventional rhyme [Sleutelaar!], academic theorists demand that poetry and poetry criticism pays its dues to the university climate of ethnic diversity and postmodern theory. [...]
The circle is self-perpetuaing: the more poetry seeks the endorsement of the universities, the more poetry criticism becomes absored by academic language and less a part of a common critical culture that might engage non-experts. Part of the problem, as Marjorie Perloff points out
[...], is the proclivity of contemporary literary supplements to commission round-up reviews of numerous, disparate volumes, more in a gesture towards the traditional prestige of poetry than an effort to engage with the contemporary scene. [14-15]
Vooral die laatste opmerking vind ik erg sterk. Het lijkt inderdaad of de poëziestapelrecensies van tegenwoordig wezenlijk een 2 minuten stilte voor de eens glorieuze maar jammerlijk gesneuvelde soldaat Poëzie zijn.

Zo lees ik vier uiteenlopende teksten die toch een zeker raakpunt hebben en daarin iets vertellen, iets aandragen over de werkelijkheid. Dat te constateren maakt door-elkaar-lezen zo boeiend. De Movo Tapes en Voetbal International? Meer dwarsverbanden dan ik voor mogelijk hield.

2 opmerkingen:

Jeroen Dera zei

Ja, door elkaar lezen kan erg fijn zijn. Al ben ik er niet zo goed in; meestal vind ik een boek te mooi en dan wil ik door... Of ik vind het niks en ik leg het weg. Zo mis je nog eens dingen ;)

(Overigens pleit dit natuurlijk voor poëzie: dat lees je eigenlijk altijd door elkaar. Geweldig spul.)

ditisstefan zei

Altijd typisch, de verbanden die je kunt zien :). Je vraagt je af hoeveel we missen in de rest van ons leven :).