Hier volgt een korte bibliografie van de rap vergeten schrijver Aljan Punselie. Punselie werd geboren te Haarlem op 1 juli 1937 als oudste en - naar later zou blijken - enige zoon van mr. Ferdinand Punselie en Lidwina van der Karbargenbok. Van zijn kinderjaren is weinig bekend, behalve dat hij weinig met andere kinderen speelde en geregeld in een knickerbocker te bewonderen was. Op school viel hij op door zijn onopvallendheid en zijn voorliefde voor de jazz van Toots Thielemans. In 1960 debuteerde Punselie. Tot zijn dood schreef hij 5 romans, 3 verhalen, 2 dichtbundels, 3 essays en 1 toneelstuk. Punselie overleed op 31 juli 1995 in zijn geboorteplaats aan een hartaanval.
Punselie debuteerde in 1960 op 23-jarige leeftijd met de roman Ondermaans en maanziek, over een oude gek die zijn omgeving terroriseert met wijsgerige gedachtekronkels en beweert dat de maan het middelpunt van het heelal is. Critici prezen de roman om zijn verbeeldingskracht, stilistische virtuositeit en overtuigingskracht van de filosofische ideeën.
In 1962 verscheen Punselie's tweede roman, Hoogstapeler, over een eenzame man die kinderen verhalen vertelt die geleidelijk aan steeds morbidere vormen aannemen, waarna de man uiteindelijk naar het voorbeeld van zijn laatste verhaal door de kinderen gedood wordt. Deze roman werd minder goed ontvangen.
Pas in 1966 publiceerde Punselie weer. Eerst verscheen een kort verhaal, De kopiist, over de seksuele escapades van een middeleeuwse monnik, en later dat jaar een essay, Navelstaren, waarin Punselie het dragen van naveltruitjes door mannen bepleitte. Vrouwen willen die buikspieren zien, laat ons mannen dan ook een naveltruitje dragen!, was zijn hartekreet. Na dit essay staken de eerste geruchten over de vermeende homoseksualiteit van Punselie de kop op. Een Vlaamse criticus was zelfs heel stellig: 'Punselie is een jeanet, zeker en vast!'.
Van zijn stuk gebracht door deze bejegeningen, publiceerde Punselie in 1968 zijn derde roman, Lente in Poznan. Hierin vertrekt een auteur naar een schrijverscongres in Polen, alwaar hij het bed deelt met meerdere vrouwen en een homofobe toespraak houdt. De roman werd neergesabeld en Punselie bekende uiteindelijk in een interview weleens vrouwenkleren te dragen en graag een kopje koffie te drinken in een donkerbruin café.
In 1971 verscheen de poëziebundel Moestuinen en zwembaden, met streng hermetische verzen, een jaar later gevolgd door het essay Totor en Pseudo, over de invloeden van de Griekse filosoof Dyonisius de Pseudo-Areopagiet op de poëzie van de Franse symbolist Jean-Marie Mathias-Philippe-Auguste comte de Villiers de l'Isle-Adam.
In 1975 verschenen kort na elkaar twee lange verhalen van Punselie. Het eerste, Opkomst en ondergang van een snelwandelaar, behandelde de Olympische droom van een snelwandelaar, die uitliep op een fiasco toen hij in de beslissende kwalificatiewedstrijd door overvloedig drankgebruik vergat waar hij voor kwam en na enkele meters al gediskwalificeerd werd omdat hij het na het startschot op een rennen zette en zo de limiet van twee hardlooppassen ras overtreden had. Het tweede verhaal, Donkergod, was een barokke compositie van onherleidbare vertelstemmen en onontwarbare verhaallijnen. Beide verhalen werden goed ontvangen en Punselie was weer terug aan het literaire firmament.
In 1979 publiceerde Punselie zijn grote theaterstuk, Denkslag. In dit stuk, dat gesitueerd is in de Hemel, gaan tien grote filosofen met elkaar in debat over wie van hen nu de grootste is. Alle tien krijgen eenmalig de mogelijkheid God te overtuigen van hun genialiteit. God beslist uiteindelijk tot verbijstering van de wijsgeren dat het kind de grootste filosoof van de mensheid was, is en altijd zal zijn.
Na een lange stilte verscheen vervolgens in 1987 Punselie's magnum opus De nacht van de tekens. In deze vuistdikke roman combineert hij filosofie, geschiedenis en natuurwetenschap tot een synthese van klassieke allure. De hoofdpersoon leeft enkele eeuwen en beschrijft a.d.h.v de geschiedenis van een stadje de ontwikkeling van de mensheid die onomkeerbaar uit lijkt te monden in totale vernietiging, totdat na een woeste nacht de mensen ineens niet meer ouder worden en zelfs steeds jonger worden om uiteindelijk als foetus te verschralen in de zon. Critici prezen de verbeelding waarmee Punselie dit procédé had uitgewerkt.
In 1991 kwam Zwets uit, een roman over een wetenschapper die onderzoek doet naar de 18e-eeuwer Gerrit Paape, maar zijn tijd verdoet met het vertellen van ellenlange verhalen en het schrijven van ridicule e-mails om uiteindelijk ingehaald te worden door de tijd.
In het kloeke essay Borstelige wenkbrauwen uit 1994 onderzocht Punselie - naar het voorbeeld van het imago-onderzoek van Willem de Zwijger door de eeuwen heen - het beeld van Ruud Lubbers in de achttiende en negentiende eeuw. Met als conclusie: hij werd doodgezwegen.
In 1995 werd Punselie ziek. Kort voor zijn dood verscheen nog de dichtbundel Hartepijn, waarin een merkwaardige voorafschaduwing van zijn dood te bespeuren valt: Wanneer mijn hart / mij aanvalt tart / mij maag're Hein /en ik verdwijn.
2 opmerkingen:
Haha, erg sterk Marc! Punselie en Karbargenbonk zijn toch uit Bint, nietwaar?
Scherp, Bob! Inderdaad twee van de vele fantasierijke namen uit Bint.
Een reactie posten