donderdag 28 januari 2016

Ook de Tunesiërs zullen blijven komen

Frans Timmermans verraste vriend en vijand met de mededeling dat liefst 60% van de asielzoekers niet op de vlucht is voor oorlog en geweld maar economische migrant is. Zelfs bij GeenStijl vielen ze bijkans van hun stoel: 'Hou u vast. We gaan iets absurds beweren hier: Junckerbutler Timmerfrans zegt iets zinnigs. Jawel.'
   Toch waren er meteen al twijfels. Hoe kwam Timmermans aan dat percentage? We lezen immers dagelijks dat maar bar weinig migranten geregistreerd worden, dat de handel in valse paspoorten floreert en dat heel veel asielzoekers na aankomst weer van de radar verdwijnen.
   Timmermans moest dan ook op zijn schreden terugkeren: het werkelijke percentage is onbekend, hij had vooral een statement willen maken.
   Toch moeten we ons niet blindstaren op dat percentage, want de kwestie is wel degelijk relevant. De vluchtelingencrisis is inmiddels zo precair dat een strenge doch rechtvaardige schifting gemaakt moet worden tussen wie (tijdelijk) mag blijven en wie direct teruggestuurd wordt. Precies de opsplitsing in oorlogsvluchtelingen enerzijds en economische migranten anderzijds zou daarbij leidend moeten zijn, te meer daar 'gelukszoekers' nu de mogelijkheden tot opvang van werkelijke vluchtelingen frustreren.
   Door het uitblijven van een EU-brede strategie verliezen landen hun geduld en kondigen ze op eigen houtje maatregelen af, die impopulair of onorthodox zijn, en die vooral ook de problemen verplaatsen.
   Zweden voerde weer controles in bij de grens met Denemarken en met groot succes: de instroom is gigantisch afgenomen. Gevolg was wel dat de Denen zich op hun beurt genoodzaakt zagen de grens met Duitsland strenger te bewaken.
   Hongarije bouwde een hek, dat de migratiestroom deed afbuigen naar Slovenië, dat vervolgens geen andere oplossing zag dan zelf ook een hek neer te zetten.
   Op de lange termijn kan de vluchtelingenstroom alleen ingedamd worden, zo lijkt de consensus te zijn, wanneer de bron ervan bestreden wordt: de oorlog in Syrië moet stoppen, het regime van Assad verdwijnen, IS worden weggevaagd. Het geval Tunesië toont echter aan dat het niet zo simpel zal zijn.
   Sinan Can bereist voor zijn programma De Arabische storm de landen waar de Arabische lente woedde en die nu veelal geteisterd worden door chaos en geweld. In de eerste aflevering was hij in Tunesië, het enige land waar de revolutie een succes is en dus de uitzondering op de regel. De Nobelprijs voor de Vrede 2015 ging zelfs naar de samenwerkende Tunesische organisaties die het land na de verdrijving van dictator Ben Ali in rustig vaarwater brachten.
   Schokkend was echter dat de reportage niet bepaald de indruk wekte dat de Tunesiërs er zelf ook zo over dachten. Can sprak een groep jongeren. Ze zagen er allesbehalve arm uit - trendy kleding, hippe zonnebrillen, fit van lichaam en geest -, maar toch wilden ze maar één ding: naar Europa. Tunesië betekende niets voor ze, engagement om iets van het land te maken, om de democratie verder op te bouwen, leek geheel te ontbreken.
   Tunesië is bovendien hofleverancier van jihadisten aan buurland Libië en de Islamitische Staat. Naar Europa of meedoen met de heilige oorlog, dat leken de enige twee opties voor de jongere generatie Tunesiërs.
   Als jonge mannen al massaal weg willen uit een relatief veilig en vooruitstrevend Tunesië, dan moet men uiterst terughoudend zijn in beëindiging van de chaos in Syrië, voor zover dat al haalbaar is, de ultieme oplossing voor de asielproblematiek te zien.

Geen opmerkingen: