In de donkere dagen van juli, toen Hans Teeuwen bij Zomergasten toegaf aan zelfcensuur te doen uit angst voor islamitisch geweld en de publiciste Monique Samuel bij Knevel & Van de Brink excuses aanbood aan haar doodsbedreigers, toen was Hafid Bouazza (1970), schrijver van Marokkaanse origine, de enige die klare wijn schonk. In een ingezonden stuk in nrc.next verhief Bouazza zijn anders zo zoetgevooisde stem tot een bulderende bas:
'Moslims, ik respecteer jullie religie niet; ik heb niet eens een atoom van eerbied voor de dagelijkse en jaarlijkse rituelen, voor de verboden en geboden van jullie godsdienst. Ik heb geen respect voor de mythe van Mohammed. Ik vind Allah een armoedig verzinsel. De hoeri’s zijn een lachertje. Geweld is voor mietjes. Dreigen is voor leeghoofden (ga toch werken).' Een anti-credo ter bezinning.
Het was niet de eerste keer dat Bouazza zich zo fel uitsprak. Toch is Bouazza bij mijn weten geen object van doodsbedreigingen. Is dat omdat hij nooit aanschuift in de praatprogramma's, geen talking head is? Omdat hij zijn engagement in goedgeschreven boeken verpakt en bontkraagjes geen boeken lezen? Twee jaar geleden verscheen van zijn hand het dikke Heidense vreugde. Gepeins en gezang, een bundeling van beschouwende en opiniërende teksten die hij de voorgaande vijftien jaar in diverse kranten en tijdschriften publiceerde. De afdeling 'Verstekeling van de emigratie' bevat zijn islamkritische bijdragen.
Bouazza's recensie van Hans Jansens biografie De historische Mohammed (2005-2007, twee delen) begint al meteen zeer uitgesproken: 'De interesse voor de islam en de islamitische cultuur heeft vaak, om niet te zeggen altijd, een politieke en gewelddadige oorzaak.' (262) Net als Jansen is Bouazza dan ook niet een islamcriticus zonder meer. Hij hekelt de hedendaagse verdorvenheid van een tot ideologie verworden religie die ooit culturele hoogtijdagen vierde - en in die hekeling is spijt om wat voorgoed voorbij is inbegrepen. Oprechte interesse en betrokkenheid geven hem de aanleiding een beunhaas als Kader Abdolah te kapittelen. In diens geromantiseerde Mohammed-biografie De boodschapper (2010) ergert hij zich aan het gegoochel met epitheta ('Zo weinig eerbied voor semantiek is stuitend', 273) en Abdolah's Koranvertaling is niet het gevolg van authentieke belangstelling maar van pure 'eerzucht'. (274)
Je hoort vaak dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen 'politieke' islam en 'gematigde' islam. Bouazza pleit vooral voor een demarcatie tussen islam 'toen' en islam 'nu'. Retorisch is Bouazza hier beresterk. Let eens op de slimme correctie aan het eind van deze zin: 'Dat de islamitische cultuur in zijn langvervlogen goede tijden, alle interesse en nieuwsgierigheid verdient, staat buiten kijf: de islamitische hoogtijdagen hebben superieure dichters, schrijvers, denkers, wetenschappers en filosofen voortgebracht - nee, eigenlijk moet ik zeggen dat grote, individuele geesten de islam aan zijn bloeitijd hebben geholpen.' (262) De expliciete omkering maakt de bewering veel overtuigender dan wanneer de correctie simpelweg de eerste bewering had vervangen. Zo wordt en passant afgerekend met een cliché.
Het meest citerenswaardig is het essay 'Oriëntalisme'. Geen spaan laat Bouazza hierin heel van de Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Said. Diens 'studie' Orientalism (1978) stond aan de wieg van de Westerse zelfhaat die het aandrijvingsmechanisme is geworden waarmee al decennialang iedere vorm van islamkritiek in de hoek van racisme en xenofobie wordt gedreven. De 'Oriënt', een aanduiding voor het Oosten, komt al eeuwenlang voor in verhalen en verslagen, en in diverse functies: als stimulans van de verbeelding, als object van nieuwsgierigheid, als toevluchtsoord voor escapisme, om de eigen zeden en gewoonten in te spiegelen, etc. Maar dat hadden de oude schrijvers niet mogen doen van Said, tot ergernis van Bouazza: 'Deze mannen in retrospectie betichten van islamofobie of van oriëntalisme is zottigheid ten top'. (279)
De term oriëntalisme is dan ook 'bezoedeld' geraakt door de 'overschatte' Edward Said, wiens drijfveer niet wetenschappelijke nieuwsgierigheid was, maar desillusie door de Zesdaagse Oorlog en 'een geloof in de grootheid van een Arabische wereld die een fata morgana bleek te zijn.' Zijn populariteit kan verklaard worden uit de postkoloniale tijdgeest: het Westen moest in het reine komen met zijn koloniale verleden, het Oosten zocht een zondebok voor het eigen falen: 'Saïd zag in de oriëntalisten wegbereiders voor en collaborateurs van het westers imperialisme (vreemd dat het islamitisch imperialisme nooit zo heftig bekritiseerd is). Dat er oprechte interesse was in de archeologische, culturele, linguïstische, antropologische, sociologische aspecten van het oosten kon hij zich simpelweg niet voorstellen.' Eerder is het omgekeerde het geval: aandacht uit het Westen voor de Oriënt was juist gegrond in - niet zelden wetenschappelijke - nieuwsgierigheid, aandacht van Arabieren voor het Westen is slechts ingegeven door expansiedrift. (280)
Dat was zo en is nog altijd zo: 'Het enige wat het Oosten ons nu brengt, op een monomanische en nietsontziende manier, is een fenomeen dat we kunnen missen als een natuurramp: de islam.' Een tsunami van islamisering noemen we dat nu, met dank aan de semantiek van een andere, iets minder literair formulerende islamcriticus. Bouazza verzorgt overigens wel vaker een welbespraakt alternatief voor verfoeide leuzen. Eigen volk eerst, als holle schreeuw uit schuimbekkende monden verderfelijk, maar met beeldende onderbouwing opeens een poging tot rechtvaardiging: 'Wanneer is een land van een bepaald bevolkingsdeel? Als het generaties lang een opbouwende bijdrage levert, een economische groei, een verbreding van de einders. Wanneer de wortels endemisch zijn geworden en niet overgeplant.' (283)
Hoe ziet die islamisering eruit? Zij neemt de vorm aan van 'moskeeën en iftars en congressen en haat en megafoongeschreeuw en gedreig en geweld en agressie en een verlangen naar de sharia en... (verder zelf invullen).' De achterliggende ideologie waarmee de islam inmenging in de westerse consumptiemaatschappij denkt te rechtvaardigen berust op een gevaarlijk misverstand: 'De islam denkt een eindfase te zijn die een ethisch reveil in het Westen kan teweegbrengen. De islam is echter een wankel stadium tot een ethisch en cultureel reveil dat het Westen allang heeft doorgemaakt en achter zich heeft gelaten. En als de islam - o nachtmerrie - het eindstation is, dan zou ik zeggen: sauve qui peut!' (282-283)
Het voornemen om moskeeën te bouwen op de puinhopen van Ground Zero wekt Bouazza's woede op: het is allesbehalve een handreiking, veeleer 'twee triomfantelijk opgeheven middelvingers'. (283) Die metaforiek werd ook in Bouazza's roman Paravion (2003) gebruikt, waar een visioen wordt geschetst van een toekomstig Nederland dat van minaretten vergeven is: 'Ze rijzen fier als opgeheven middelvingers zenitwaarts, streven de deemoedige kerktorens voorbij. Nog hogere minaretten stonden in de steigers en de allerhoogste werden ontworpen. Nog even, zo ging het gerucht in het theehuis, en ook alle kerken zouden moskeeën worden.' Geen wonder dat Bouazza het door de bevolking afgedwongen minarettenverbod in Zwitserland toejuicht: weliswaar is het een symbolisch besluit, maar daardoor niet minder belangrijk: de symbolische expansie van de islam is op dit punt even een halt toegeroepen. (303)
Als islamcriticus is Bouazza niet slechts kritisch op de islam, hij is minstens zo fel op de masochistische Nederlandse elites die zich alles laten aanleunen en het bedje spreiden voor de islam. In 'Na de moord op Theo van Gogh' noemt hij de krampachtige reacties van autochtone intellectuelen al te voorspelbaar: 'zo'n onoverkomelijk obstakel als gewetensbevraging en introspectie onder vele moslims lijken, zo exhibitionistisch bleek de bereidheid tot zelfbevraging en zelfkastijding van de Nederlandse kant.' (284) Het is een gotspe om te denken dat Nederland of Hirsi Ali of Van Gogh verantwoordelijk is voor de terreur van radicale islam, de islam heeft in Nederland eenvoudigweg een vrijplaats gevonden: 'Het is niet de schuld van vruchtbare grond dat hij onkruid voortbrengt.' (286) Ook dit doet denken aan een citaat uit een andere publicatie van Bouazza, het 'hoveniers'-citaat in de briefwisseling met Komrij: 'Ik denk dat de islam hier gewoon vruchtbare grond heeft gevonden en gewillige, onderkruiperige hoveniers.'
Een ander motief is het verschil tussen personen en abstracties, tussen mensen en dingen. Dreigen met vernietiging van levenloze zaken spreekt minder tot de verbeelding dan aanslagen op bekende figuren, maar de achterliggende ideologie is in beide gevallen gelijk: 'De doelen die Samir A., een vriend van Mohammed B., voor ogen had, waren geen individuen, maar gebouwen. Een moord op een bekende persoonlijkheid is alleen zo intiem, maar het doet niets af aan de beginselen waarop de daad gepleegd is.' (285) Het is goed om dit te beseffen met de vrijlating van Samir A. nog vers in het geheugen. En wat te denken van de hypocrisie van moslimorganisaties die elke keer dat de islam negatief in het nieuws komt zeggen dat 'de' islam en 'de' moslim niet bestaan, maar wel de rechtszaak tegen Wilders toejuichten omdat de politicus de islam zou beledigen: 'Waarom ziet men het geklaag van moslims als trouw aan een religie en de verdediging van westerse waarden als racistisch?' vraagt Bouazza ten tijde van het proces. (297)
Ook Hirsi Ali komt voorbij. We zijn haar alweer bijna vergeten, maar het is goed om ons te blijven herinneren dat haar gepeperde teksten over het huwelijk van de profeet Mohammed met een 9-jarig meisje door Femke Halsema 'smakeloos' werden genoemd. Het was een wrang voorbeeld van de politieke reflex die we nog elke dag in Den Haag zien: veroordeling van de vorm om het maar niet over de inhoud te hoeven hebben. 'Pas als we in een maatschappij leven waarin een vrouw zich vrij kan uitspreken over het geloof zonder het schuim en de moordzucht van moslims over zich heen te krijgen, kunnen we het over Hirsi Ali's "smakeloosheid" hebben.' (290) De doodsbedreigingen aan het adres van Ebru Umar - ook al in juli, wat was dat toch voor een duistere maand? - laten zien dat het nog lang niet zo ver is.
Het moge duidelijk zijn dat Bouazza niet terugschrikt voor een keiharde toon. Daarbij vloeien ook zwaarbeladen termen uit zijn pen: 'Zachtmoedig omgaan met de geestelijke tirannie van islamieten is collaboratie'. (290) Wat de islam volgens Bouazza in Nederland hoofdzakelijk doet is 'de grondslagen van de democratie bestrijden en bestoken'. (298) Het gevaar van begeesterde kritiek op een dogmatische, aan de collectieve geestelijke gezondheid schade toebrengende ideologie, is dat die kritiek van de weeromstuit zelf verwordt tot een nieuw dogma. Bouazza blijft daar verre van: passie voor individuele vrijheid en nieuwsgierigheid in de breedste zin van het woord blijven te allen tijde de drijfveren die hem allesbehalve kortzichtig en bekrompen maken, zoals ook Hans Demeyer constateert in zijn recensie van Heidense vreugde. Gepeins en gezang.
Misschien zou het aardig zijn om 'Verstekeling van de emigratie' als een apart boekje uit te geven. Het is een schier onuitputtelijke bron van prikkelende constateringen en stekelige citaten die, hoewel ze vaak reageerden op actuele voorvallen, ook vandaag de dag nog dikwijls hoogst actueel en behartigenswaardig zijn.
Hafid Bouazza, 'Verstekeling van de emigratie', in: Heidense vreugde. Gepeins en gezang (2011), p. 251-323.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten