Politiek-maatschappelijke discussies zijn vaak zo hardnekkig omdat ze principieel onoplosbaar zijn. Ze zijn onoplosbaar omdat er meestal sprake is van twee botsende, met elkaar onverenigbare rechten. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op non-discriminatie bijvoorbeeld. Het recht op privacy en recht op een veilige leefomgeving is ook zo'n beruchte. Zulke botsingen zijn vaak goed voor veel maatschappelijke onrust. Het is aan de politiek en de rechterlijke macht om te bepalen welk recht in welk geval prevaleert.
Vaak duiken in allerlei media vurige voorvechters op van het ene recht, met als bekendste voorbeelden natuurlijk Wilders en de vrijheid van meningsuiting en mevrouw Weski en het recht op privacy. Deze pleitbezorgers hebben de makke dat ze niet pragmatisch kunnen of willen denken: ze verheffen principes tot dogma's en verliezen de specifieke context waarin het probleem zich voordoet en het praktische maatschappelijk belang uit het oog.
Nog zo'n klassieke botsing is die tussen het al genoemde recht op non-discriminatie en het recht op godsdienstvrijheid. Vorig jaar juli oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de SGP vrouwen niet mag uitsluiten van zijn kieslijst. De mannenbroeders moeten met andere woorden ook hun vrouwenzusters een actieve rol laten spelen.
Om twee redenen is dat een vreemde zaak. Ten eerste is het bijzonder curieus en ook vérstrekkend dat een Europese rechtbank over zo'n bij uitstek nationale kwestie een bindende uitspraak kan doen. Het Europees Hof pretendeert alleen 'universele' uitspraken te doen, maar de Straatsburgse rechters bemoeien zich nu blijkbaar ook met zaken die aan de politieke soevereiniteit en nationale identiteit van het betreffende land raken.
Thierry Baudet stelt terecht dat dit onwenselijk is: het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 'zou zich weer moeten richten op waar het oorspronkelijk voor is bedoeld: het beschermen van personen tegen de meest elementaire onrechtvaardigheden zoals fysiek geweld en grove wreedheden tegen weerloze burgers, en het zou moeten opkomen voor uitsluitend de meest elementaire beginselen van de democratie, zoals de persvrijheid en vrije verkiezingen.' (De aanval op de natiestaat, 2012, p. 337-338)
Ten tweede is er alleen in theoretische zin sprake van een botsing van rechten: de uitspraak vooronderstelt in feite dat er binnen de SGP een groep mensen gediscrimineerd wordt, maar is dat wel zo? Kun je van discriminatie spreken als degene die als de gediscrimineerde partij wordt gezien dat zelf helemaal niet zo ervaart? Met andere woorden: moeten vrouwenrechten prevaleren boven godsdienstvrijheid wanneer die vrouwen zelf die godsdienstvrijheid hoger aanslaan en hun individuele rechten daar graag aan ondergeschikt maken? Volgens de Europese rechters dus wel.
Het is maar de vraag of hier iemand bij gebaat is. De partij moet nu tegen haar zin haar grondbeginselen wijzigen, de vrouwelijke leden, die dus helemaal niet zitten te wachten op deze 'steun', voelen zich onnodig voor het blok gezet. In de terminologie van Baudet botsen hier twee rechten uit het mensenrechtendiscours: een klassiek recht - godsdienstvrijheid - en een groepsrecht - rechten die geclaimd worden omdat men tot een minderheid, in dit geval: seksuele minderheid behoort. Maar die rechten worden dus helemaal niet geclaimd door die minderheid, die worden hen nu in zekere zin zelfs opgedrongen, waarmee het recht eerder een plicht is geworden. Natuurlijk is het goed als die vrouwen zich zouden emanciperen, maar dat is een proces van bewustwording, niet iets wat van bovenaf opgelegd moet worden.
Iets soortgelijks gaat mijns inziens op in de discussie over de 'weigerambtenaar': de ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een huwelijk te sluiten tussen twee mensen van hetzelfde geslacht omdat hij 'gewetensbezwaard' is. Een motie om ambtenaren die weigering te verbieden haalde het in 2011 net niet. Het is bijzonder twijfelachtig of hier ook maar iemand bij gebaat zou zijn geweest. De ambtenaar staat dan met tegenzin zijn plicht te doen, terwijl ik toch aanneem dat ook de geliefden liever niet in de echt worden verbonden door iemand die hen als minderwaardig beschouwt.
De SGP-zaak is nu voorgesteld als een klassieke zaak van botsende grondrechten, maar dat is alleen zo voor buitenstaanders, niet voor de mensen die het betreft, en daar zou het toch om moeten gaan. Er is geen vrouw binnen de SGP die er een probleem van maakt niet verkiesbaar te zijn. Voor de vrouw die dat wel een probleem zou vinden is er bovendien de ChristenUnie. De partij zelf is echter wel gebonden aan de uitspraak en heeft niet die keuzevrijheid, tenzij ze zichzelf opheft. De hele zaak is bij nadere beschouwing een jammerlijke verspilling van tijd, geld en energie. Laat de SGP toch met rust.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten