Jim Dwyer & Kevin Flynn, 102 Minutes. The Untold Story of the Fight to Survive Inside the Twin Towers (2005), 323 blz. (****)
Dwyer en Flynn, journalisten van de New York Times, reconstrueren in dit filmische boek de waanzin in de Twin Towers vanaf het moment waarop het eerste vliegtuig de noordelijke toren in vliegt tot en met het instorten van de laatste van de twee torens, 102 minuten later. De auteurs hebben ervoor gekozen minutieus de handelingen van een aantal betrokkenen te beschrijven, alles op basis van geluidsopnames, ooggetuigenverslagen en gesprekken met overlevenden. De beslissingen die mensen namen op basis van informatie, intuïtie of welke reden dan ook hebben een dramatisch effect omdat je als lezer weet wat er staat te gebeuren. Bijvoorbeeld de terugkeer van de werknemers in de zuidelijke toren naar hun verdieping nadat duidelijk is geworden dat er alleen in de noordelijke toren brand is: je wéét dat er even later ook daar een vliegtuig dood en verderf gaat zaaien. Of het getreuzel, het beschaafd geduldig de trappen afdalen - of juist bestijgen door brandweermannen -, terwijl je wéét dat de torens dan al op instorten staan. Je wilt die mensen wel toeschreeuwen: schiet op! verdwijn! elke seconde telt!
In 102 Minutes wordt onwillekeurig benadrukt hoe groot de rol van het toeval is in zaken van leven en dood. Onduidelijkheid over de ernst van de situatie, mensen die plichts- en gezagstrouw zijn en daarmee levens redden door een extra inspanning te doen, of juist onbedoeld doden veroorzaken door anderen volgens het boekje te sommeren terug te gaan naar hun kantoor. Ook is er aandacht voor de funeste gevolgen van een jarenlange vete tussen politie en brandweer, waardoor beide korpsen niet met dezelfde communicatiesystemen werkten, en staat het boek vol morbide wetenswaardigheden: zo werd één agent gedood door een vallende man. Hoe indrukwekkend elke bladzijde zo ook is, een wat zakelijkere stijl had evenwel niet misstaan. Nu zijn alleen de historische en technische gedeelten puur beschrijvend, de verhalen van de mensen daarentegen zijn opgeschreven als betrof het een roman, inclusief semi-fictionele dialogen en stilistische strapatsen: cliffhangers, filmische scènes, terzijdes over mensen die net hun geliefde ten huwelijk hebben gevraagd - het is allemaal niet vrij van typisch Amerikaans melodrama en effectbejag. De auteurs hebben zich nu soms te veel laten meeslepen door de heroïek van mensen en de dramatiek van de gebeurtenissen. En dat terwijl louter een beschrijving had volstaan om de lezer te emotioneren. Zelf werd ik het meest getroffen door het verhaal van Ed Beyea en Abe Zelmanowitz. De verlamde Beyea kon in zijn rolstoel niet gemakkelijk geëvacueerd worden uit de north tower. Zijn vriend Zelmanowitz weigerde zichzelf in veiligheid te brengen, zelfs na fel aandringen van Beyea, en bleef trouw aan de zijde van zijn vriend. Beiden kwamen om toen de toren instortte. Of het verhaal van Raffaele Cava, een 80-jarige medewerker van een transportbedrijf op de 89ste verdieping van de north tower, die als een van de eersten in het gebouw was komen werken, en nu alle 89 verdiepingen per trap moest afdalen om er weer uit te geraken. Hij redt het, als een van de laatsten. Zo komen er 352 namen voorbij, employees, agenten, brandweerlieden, bezoekers, wier lotgevallen meer of minder uitgebreid worden beschreven; 126 van hen overleefden het niet. In totaal kwamen 2749 mensen om, ongeveer 12 000 wisten bijtijds weg te komen.
102 Minutes is een schitterend boekwerk, waaruit men enerzijds een indruk kan opdoen van de achtergronden die deze ramp zijn catastrofale proporties gaven - en dan niet niet de voorgeschiedenis van Al-Qaeda of zo, maar de 'fysieke' elementen, zoals de op efficiëntie gerichte constructie van de torens, de met de jaren steeds meer aan de laars gelapte veiligheidsprocedures, enzovoort - en waarin anderzijds een aantal voorheen anonieme doden een naam en een verhaal krijgen. Een krankzinnig, al te gruwelijk verhaal, als het allemaal niet zo verschrikkelijk waargebeurd is: 'One plane crash. Sixteen minutes later, another plane crash. Twenty-five minutes later, word of a third plane approaching - untrue, but certainly not outside the freshly staked borders of the plausible. Then, about thirty minutes after that, the first building falls. Twenty-nine minutes later, it was over. It was as if a car going ninety miles per hour were making a ninety-degree turn every few minutes. Each moment brought fresh demands, fresh hell.'
Een zondagmiddag met J.J. Voskuil. 27 meest academische reacties op Het Bureau (1998), 143 blz. & Arjan Peters (red.), Nog even een ommetje. Beschouwingen over Het Bureau van J.J. Voskuil (2000), 248 blz. (***)
Van 1 januari tot en met 13 augustus jongstleden las ik Het Bureau van J.J. Voskuil. Zeven delen, 5100 bladzijden en geen moment saai. Een grootse en subliem geschreven roman over een tobber die dertig jaar lang op een wetenschappelijk instituut doorbrengt, intens tragisch in de beschrijving van de sleur, de zinloze anonieme levens en het verglijden van de tijd, onweerstaanbaar grappig in de tekening van de karakters en de weergave van de onmogelijkheid van sociaal verkeer. In de grootste Nederlandse roman van de 20ste eeuw, De avonden, beschrijft hoofdpersoon Frits van Egters zijn kantoorbaan als volgt: 'Ik neem kaarten uit een bak. Als ik die er uit genomen heb, dan zet ik ze er weer in.' Het Bureau is een ruim vijfduizend pagina's dikke uitwerking van deze zin. Deze great Dutch novel verscheen tussen 1996 en 2000 en schijnt indertijd een ware hype te zijn geweest, niet alleen onder het reguliere leespubliek maar ook onder academici en andere intellectuelen, die niet alleen in sommige personages de werkelijke personen herkenden maar in de typering van het Bureau ook een zedenschets van hun eigen werkkring lazen. Iedere lezer hoopt stiekem dat er op zijn werk ook een collega is die een manuscript in de la heeft liggen waarin het wel en wee van de werkvloer wordt beschreven, zo las ik ergens. Een waar woord.
Boekhandel Roelants in Nijmegen nodigde Voskuil in 1998 uit voor een ontmoeting met lezers en liet 27 academici van de KUN een stukje schrijven over Het Bureau. De bijdragen van Wam de Moor, Harry Bekkering en Anton van Hooff bijvoorbeeld zijn prachtige persoonlijke stukken waarin de auteurs de roman op speelse wijze vanuit hun eigen achtergrond aan een bespiegeling onderwerpen. Overigens staan er niet alleen maar onverdeeld bewonderende teksten in het boekje. Zo haakte Liesbeth Eugelink naar eigen zeggen af uit ergernis over het gebrek aan zelfreflectie van de auteur. Dat ben ik dan niet met haar eens, Voskuil portretteert inderdaad genadeloos zijn oud-collega's, maar het hardst is hij voor zichzelf. De literaire ontmoeting in Nijmegen vond plaats toen er pas drie of vier delen van de zeven verschenen waren, wat sommige contribuanten tot merkwaardige stukjes heeft geïnspireerd. Zo beschrijft Marinel Gerritsen - Engelien Jansen in Het Bureau - alvast haar belangrijkste momenten met Voskuil in de nog te beschrijven jaren, die de lezer dus in de volgende delen van de roman mag verwachten terug te lezen. Een andere academicus beschrijft zelfs vol vuur zijn enige ontmoeting met Voskuil en kan bijna niet wachten tot hij die terug zal lezen in deel 6. De ijdelheid spat er vanaf.
Criticus Arjan Peters redigeerde in 2000 een boek met wat langere beschouwingen over Het Bureau. De elf schrijvers die een bijdrage leverden hebben elk een eigen invalshoek gekozen. Peters' eigen bijdrage is de meest curieuze, om met understatement te spreken, want hij heeft simpelweg de recensies die hij schreef na de verschijning van weer een deel achter elkaar geplaatst, met als resultaat een knip-en-plak tekst met slecht weggewerkte naden. Paul van Tongeren vergelijkt Het Bureau met Prousts Op zoek naar de verloren tijd en heeft daarbij heel veel woorden nodig om het essentiële verschil tussen beide werken te benoemen: waar Proust probeert te tijd te laten stollen door één klein moment extreem gedetailleerd te beschrijven, daar laat Voskuil door zijn uitgepuurde beschrijving van een jarenlang voortmodderend ambtenarenbestaan juist de genadeloze maalstroom van de tijd zien. Een kortere versie stond overigens al in Een zondagmiddag met J.J. Voskuil. Weer een publicatie erbij. Zeer boeiend zijn de teksten van Wim van den Berg en Jan Fontijn, respectievelijk een aandachtige close-reading van de passages waarin het scherpe waarnemingsvermogen van Maarten Koning voor zijn omgeving tot uiting komt en een openhartige open brief aan de auteur. De leukste bijdrage is van Carola Kloos, die op even hilarische als scherpzinnige wijze op inconsequenties en vooral onzinnigheden in de denkwereld van Maarten en Nicolien wijst, met name met betrekking tot het begrip 'solidariteit'. Beide bundels bevatten aldus een aantal lezenswaardige artikelen waarin een poging wordt ondernomen de impact van deze roman te verklaren. Toch las ik de interessantste duiding elders. J.D.F. van Halsema meent dat er van de eindeloze herhaling van taferelen 'troost' uit gaat: 'Het Bureau [is] een typisch boek van na 1989. Het is de documentatie van het heersende gevoel in onze samenleving dat alle grote verhalen zijn stukgelopen, en dat het enige dat overblijft de kleine individuele geschiedenis is. [...] Het is een boek van troost voor het geseculariseerde publiek van nu.'
Sebastian Haffner - Kanttekeningen bij Hitler (2002 [1978]), 236 blz. (*****)
Over Adolf Hitler zijn bibliotheken volgeschreven. De vandaag de dag toonaangevende biografie staat op naam van Ian Kershaw. Diens tweevuistendikke werk vergt echter aardig wat tijd en inspanning van de lezer. Veel korter is de everseller van de Duitse journalist Sebastian Haffner: Anmerkungen zu Hitler, voor het eerst verschenen in 1978. Slechts 200 pagina's heeft Haffner nodig. Het Historisch Nieuwsblad plaatste dit werk in zijn top 20 van boeken over de Tweede Wereldoorlog die iedereen gelezen moet hebben. De kernachtigheid en trefzekerheid die Kanttekeningen bij Hitler kenmerken springen al meteen aan het begin in het oog. Waar de meeste biografieën beginnen met een ellenlange beschrijving van de vader en de moeder en de groot- en andere voorouders van het subject, daar handelt Haffner het allemaal in drie regels af: 'De vader van Adolf Hitler had het ver geschopt. De buitenechtelijke zoon van een dienstmeid wist een belangrijke positie in de ambtenarij te verwerven en was bij zijn dood een gezien en geacht man.' Bam, die staat, de aandacht kan meteen naar Adolf verschoven worden. Wat deze biografie vooral zo aantrekkelijk maakt is de open, eerlijke blik op Hitler. Ons beeld van de man is voor eeuwig gekleurd door de oorlog, door de holocaust, maar Hitler had ook een voorgeschiedenis: die van succesvol politicus. Zoals een andere Hitler-biograaf, Joachim Fest, al stelde: als Hitler in 1938 plotseling gestorven zou zijn, dan zou hij als een van de grootste staatsmannen die ooit geleefd hebben de geschiedenisboeken in zijn gegaan.
Haffner heeft zijn boek opgedeeld in zeven secties: na een korte levensbeschrijving komen achtereenvolgens Hitlers 'prestaties', 'successen', 'vergissingen', 'fouten', 'misdrijven' en 'verraad' aan bod. Door deze opdeling maakt Haffner de 'kennis van nu' onschadelijk en kunnen Hitlers daden bijna autonoom belicht worden, zonder de denkfout 'om alles wat Hitler heeft gedaan in zijn geheel als fout te bestempelen, alleen maar omdat Hitler het heeft gedaan'. Dit helpt om Hitlers populariteit te verklaren. Hij had in 1928 slechts 2,5 procent van de bevolking achter zich. De economische crisis dreef 40 procent in zijn armen, maar de volgende 50 procent die ná 1933 aanhanger van Hitler werd, werd dit puur op basis van zijn prestaties: herroeping van 'Versailles', bezetting van het Rijnland, herstel nationalistische trots, herbewapening en natuurlijk het eerste Wirtschaftswunder. Zijn successen behaalde Hitler tot 1941, daarna leidden talloze vergissingen en fouten zijn ondergang in. Zijn grootste fout was dat zijn virulente antisemitisme feitelijk zijn politieke machtsstreven in de weg stond. Zoals Frits Boterman het in zijn lezenswaardige nawoord samenvat: Hitler had zich 'enerzijds als politicus ten doel gesteld om de Duitse heerschappij over geheel Europa te vestigen, anderzijds wilde hij als Programmatiker de joden uit de samenleving verwijderen, ofwel uitroeien. [...] Zijn grootste fout was echter om deze twee doeleinden tegelijkertijd na te streven.' De grote misdrijven - massamoord op de zieken, de zigeuners, de Poolse intelligentsia, de Russen en de joden - schrijft Haffner geheel en al op het conto van Hitler persoonlijk. Het 'verraad' van Hitler is volgens Haffner de vernietiging van het Duitse volk dat hij voorstond toen hij ondervond dat het niet het superieur zegevierende volk bleek te zijn waar hij op had ingezet.
Kanttekeningen bij Hitler is een helder, intelligent en soms zelfs spannend boek. Praktisch iedere zin bevat nieuwe, boeiende informatie. Haffner schrijft persoonlijk en stoutmoedig en schrikt niet terug voor een boude bewering meer of minder. Bovendien strooit hij met beeldende vergelijkingen, bijvoorbeeld om de desillusie van de Duitsers in de laatste oorlogsweken te schetsen: 'Het was de Duitsers in deze weken vergaan als een vrouw wier minnaar zich plotseling als haar moordenaar ontpopt en die schreeuwend haar buren te hulp roept tegen de man met wie zij zich heeft ingelaten.' Adolf Hitler zal altijd een enigma blijven, maar deze Kanttekeningen vormen een aanbevelenswaardige inleiding in het fenomeen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten