Donderdag 5 juli jongstleden overleed Gerrit Komrij op 68-jarige leeftijd. Komrij was dichter, romanschrijver, bloemlezer, columnist, essayist, vertaler en polemist. Tussen 2000 en 2004 was Komrij Dichter des Vaderlands, een periode waarin Nederland drastisch veranderde en dus een een dankbaar tijdvak om die erefunctie te bekleden. In tegenstelling tot onze huidige Dichter des Vaderlands misbruikte Komrij zijn positie als poet laureate niet om in hoogdravende opiniestukken de Nederlander een collectieve depressie aan te praten en een particuliere wereldpolitieke agenda te voeren.
Op 8 mei 2002, twee dagen na de moord op Fortuyn, publiceerde Komrij in NRC Handelsblad het gedicht 'De zittende politicus':
Hij heeft nog nooit gedanst. Hij kent zijn doel.
Nog nooit is op zijn vale klerkensmoel
Zomaar een lach verschenen, maar die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht,
Kroop hij zijn bed uit, glimmend van de pret,
En maakte hij onbespied een pirouette.
Dank, dank, riep hij, het monster is geveld.
Hij oefende het woord 'geschokt' voor morgen
En sliep als twintig ossen kunnen slapen.
Straks is hij, voor de camera, vol zorgen.
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Daar klinkt verdomd weer zijn belegen lied.
Hij loopt op straat, ondragelijk rechtschapen,
En ziet nog steeds het echte monster niet.
Een gedicht dat de tongen los maakte. In de 'hij' in dit gedicht, de zittende politicus uit de titel, werd al gauw Ad Melkert herkend, al dan niet als pars pro toto voor de Paarse gevestigde orde. Met de 'vale klerkensmoel' waarop nooit een spontaan een lach was verschenen vatte Komrij de chagrijnige facie van Melkert tijdens het debat na de gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart op werkelijk geniale wijze in woorden. Tegelijk was het gedicht niet pro-Fortuyn, integendeel: de vermoorde politicus was slechts 'de nar' van het verhaal.
Desalniettemin reageerden andere opiniemakers als door een wesp gestoken. Erik van Muiswinkel, begenadigd cabaretier maar ook parttime activist en boycot-roeper, droeg enkele dagen later - waarschijnlijk was het op 14 mei - bij Barend & Van Dorp zijn tegengedicht 'De pittende satiricus' voor, een rammelend vers vol krakkemikkige regels als 'Er plooit zich op zijn fraaie dichterssmoel / Zowaar een lach inenen' en 'En HIJ schaart zich ineens onder de schapen / Die dertig ongekozenen gaan kiezen, morgen'. Opmerkelijk is voorts dat Van Muiswinkel het gedicht als een aanval op Wim Kok las: 'Heeft hij het mes in Kok zijn rug gezet'.
Van Muiswinkel meende dus dat Komrij zich in dit gedicht niet alleen tegen Paars keerde maar zich ook engageerde met Fortuyn en op de LPF zou gaan stemmen. Dat is een gevolgtrekking die lichtelijk absurd mag worden genoemd, ten eerste omdat Komrij Fortuyn zoals gezegd een 'nar' noemde en ten tweede omdat niets in het gedicht in die richting wijst. De slotregel biedt zelfs voer voor een tegengestelde interpretatie. Want wat bedoelde Komrij met 'het echte monster'? Die regel zorgt ervoor dat een verder kraakhelder en begrijpelijk gedicht toch meerduidig en voor tegenovergestelde interpretaties vatbaar blijft.
Na de moord werd 'De zittende politicus' dankbaar geadopteerd door de Fortuynisten. In de bloemenzeeën in Rotterdam en Driehuis lagen afdrukken van het gedicht en bij herdenkingen van Fortuyn in later jaren werd het voorgelezen. Maar ook dubieuze clubjes gingen ermee aan de haal. Zowel het extreemrechtse Stormfront als het extreemlinkse Indymedia plaatsten het gedicht op hun websites als vermeende steun voor hun verderfelijke ideologieën, waarbij 'het echte monster' zou staan voor respectievelijk buitenlanders en skinheads.
Komrij zelf bleef lang vaag over de betekenis van 'het echte monster'. In 2004 verscheen zijn roman Hercules. Enkele critici meenden in de hoofdfiguur trekken van Pim Fortuyn te bespeuren, maar het was eerder het wereldbeeld van de roman dat als een commentaar op het Nederland na Fortuyn kon worden gelezen, iets wat Komrij in interviews overigens niet naliet te bevestigen. Tegenover Lies Schut van De Telegraaf (26 maart 2004) bijvoorbeeld: 'Iedereen doet wel vrolijk, maar we dansen op een vulkaan. [...] Met Pim Fortuyn werd gezegd: Nederland is wakker geschud. Nu is het twee jaar later en ligt iedereen weer te snurken.'
Een bepaalde geestverwantschap tussen Fortuyn en Komrij was ook geen gekke gedachte. In de tijd dat Fortuyn met Tegen de islamisering van onze cultuur (1997) zijn zorg uitsprak over de scheiding tussen kerk en staat en de positie van de vrouw door de toenemende islamisering was ook Komrij al uitermate kritisch over de slappe houding tegenover de intolerante kanten van de islam, bijvoorbeeld in het boekenweekessay Niet te geloven (1997), waarin hij zijn alter ego Boksvoet laat uitvaren tegen de religie van de 'besnorde en betheedoekte jihadroepers, het zand nog achter de oren', die een regelrechte bedreiging zou gaan vormen voor de zwaarbevochten westerse waarden. En nog in 2010 rekende Komrij in Morgen heten we allemaal Ali af met de erfenis van zijn generatie, de babyboomers, in woorden die aan de Fortuyn van De verweesde samenleving doen denken: 'Ik maak deel uit van een generatie die, voor het eerst in eeuwen, de wereld lelijker achterlaat dan ze haar heeft aangetroffen. Niets van allure, niets van stijl, niets van een groot gebaar bracht ze tot stand.'
Komrij heeft echter voor zijn dood nog opheldering verschaft over de betekenis van de slotregel. In een interview met Mark Schaevers voor Vrij Nederland (3 maart 2012) is Komrij aanvankelijk niet van plan zich uit te spreken - 'Ik wil met mijn interpretatie al die mensen hun gedicht niet ontnemen' -, maar na aandringen van Schaevers - 'Komaan, tien jaar later mogen we het wel weten: wie is het echte monster?' - komt Komrij over de brug: 'Als je mij kent, kun je wel bedenken dat ik het populisme het echte monster vind. Ik ben altijd erg bang geweest voor een zwijgende meerderheid die ineens een stem krijgt, en daar zitten we nu middenin.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten