Ik ben bezweken onder de zware druk: vanaf heden met sterren.
Kees Fens - Het volmaakte kleine stukje. Samenstelling Joost Zwagerman (2009), 286 blz. (***)
Lang heb ik in de veronderstelling verkeerd dat Kees Fens niet uit Amsterdam kwam. Hij woonde dan wel in die Republiek en schreef er bespiegelende stukjes over, maar die waren geschreven met de blik van de typische immigrant uit de provincie, voor altijd een outsider. Fens blijkt echter een geboren en getogen Amsterdammer. Dat ik voor het eerst van Fens hoorde in zijn hoedanigheid van ex-hoogleraar in Nijmegen heeft waarschijnlijk ook bijgedragen aan mijn misvatting.
Het volmaakte kleine stukje is een door Joost Zwagerman gebloemleesde verzameling stukjes die Fens schreef tussen 1977 en 2008. Het mooist vind ik de vroege columns die Fens onder het pseudoniem A.L. Boom in De Tijd schreef. 'Vandaag wordt gisteren' bijvoorbeeld is een prachtig stukje over het wezen van de tijd en 'Mijnheer en mevrouw Aluin' beschrijft intens de herinnering aan een in de Oorlog weggevoerd gezin. Ook erg goed zijn de zeer korte columns die oorspronkelijk als 'Handgroot' in de Volkskrant verschenen. Op de korte baan is Fens in zijn element, elke zin is dan raak en er staat geen woord te weinig in. Ook 'Vandaag wordt gisteren' is overigens zo imponerend door die geconcentreerde zinnen die op een haast bedwelmende manier aaneengeschakeld zijn. De columns van langer dan anderhalve bladzijde worden echter al gauw oeverloos en af en toe zelfs zeurderig. Ik vond dat een vreemde gewaarwording: een stukje begint overtuigend, pakt me meteen, maar ineens is daar het moment dat ik de aandacht verlies en een vermoeide of zelfs geërgerde zucht laat ontsnappen. Fens draait dan eindeloos om een onderwerp heen, belicht het op zeer persoonlijke wijze - inderdaad zoals het een essayist betaamt -, maar soms zakt die idiosyncrasie door de ondergrens van begrijpelijkheid, bijvoorbeeld in zijn beschrijvingen van de maanden of de dagdelen, of van redelijkheid, bijvoorbeeld in sommige stukken over lezen. 'Op de rechterzij' beschrijft de moeilijkheden van lezen in bed; op een gegeven moment blijkt echter dat het Fens gaat om lezen terwijl het boek naast de lezer op de matras ligt. Dat is wel heel erg gezocht, zo kan ik ook wel een stukje schrijven over de moeilijkheden van autorijden terwijl je op de bijrijdersstoel zit. Ook de stukjes over sport vallen licht tegen. De gedachte bekruipt me dat Fens er te weinig van afwist. In 'De verworpenen' over het fenomeen van de grensrechter: 'Toch waren er alleen al in de eredivisie dit weekeinde zesendertig in gebruik.' Hij heeft gedacht: achttien clubs maal twee grensrechters is zesendertig, maar het is natuurlijk negen wedstrijden maal twee is achttien grensrechters.
Veel onvolmaakte kleine stukjes dus, maar het is veeleer een 'fout' van Zwagerman dat ze toch in deze best of terecht zijn gekomen dan een diskwalificatie van Fens. Die moet immers beoordeeld worden op zijn beste stukken en de bundel bevat onmiskenbaar genoeg lezenswaardige en zelfs ontroerende teksten. Over veronachtzaamde straathelften, over de 'leegheid' van Brussel, over zijn moeder en natuurlijk over de bocht in Regent Street die Fens bij de eerste aanblik ervan tot tranen roerde. Inmiddels ben ik twee keer in Londen geweest en beide keren ben ik even naar Regent Street gegaan om die bocht te aanschouwen, van beide kanten, en beide keren werd ik meewarig aangekeken door mijn gezelschap. Dat is denk ik de essentie van deze stukjes van Fens: vaak al te zonderling, maar als je hem begrijpt, als je meegaat, dan vang je ook echt heel even een glimp op van de idee van volmaaktheid.
Gert Jan Pos (red.) - Mooi is dat! (2011), 128 blz. (****)
Gert Jan Pos, 'intendant strips' van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, kwam op het briljante idee een boek samen te stellen met verstrippingen van meesterwerken uit de Nederlandstalige literatuur. We kenden al de stripversies van De avonden en Kaas door Dick Matena, maar Pos koos voor een ander concept: de striptekenaars moesten het literaire werk van hun keuze in één pagina vatten. Dat heeft strips van zeer verschillend karakter opgeleverd. De ene tekenaar koos voor een klassieke aaneenschakeling van vierkante of rechthoekige plaatjes met tekst, de andere ging voor één grote prent of een vrije vorm, de ene vat de roman samen, de ander heeft er een sleutelscène uitgelicht of geeft een sfeerimpressie. Pieter Steinz werd ingeschakeld om een groslijst van 100 titels te maken waaruit 57 tekenaars hun favoriet moesten kiezen. Geen Mulisch, geen Claus, geen A.F.Th., maar verder zijn alle groten wel zo'n beetje vertegenwoordigd, inclusief moderne klassiekers als Joe Speedboot, De helaasheid der dingen, Tirza, Knielen op een bed violen, Godenslaap en Sprakeloos. (Er is wat mij betreft wel een omissie: de titel is ontleend aan Ollie B. Bommel, maar Toonder is niet vertegenwoordigd in de 57, terwijl zijn werk toch onmiskenbaar literaire waarde heeft!) Door de keur aan stijlen en vormen vond ik niet alles even mooi of goed, maar ene Wasco was wel het dieptepunt met zijn 'bewerking' van Belcampo's Het grote gebeuren: de tekst van het verhaal is eenvoudigweg verdeeld over twintig identieke plaatjes... Mijn favorieten zijn Nijhoffs 'Lied der dwaze bijen' door Jan Cleijne, Brusselmans' De man die werk vond door Lectrr, met een Escher-achtige bibliotheek, en Wolkers' Turks Fruit door Gerrit de Jager, die stiekem ook de draak steekt met de roman door de hoofdfiguur op werkelijk elk plaatje met een stijve af te beelden. Mijn nummer 1 is echter Voskuils Bureau door Guido van Driel, ongetwijfeld ook omdat ik momenteel ondergedompeld ben in die grootse cyclus. Van Driel kwam op het briljante idee van lege tekstballonnen, die perfect de zinloze conversatie op de werkvloer uitbeelden. Op het voorlaatste plaatje zien we de ouder geworden Maarten Koning nog aan zijn bureau zitten. Op het laatste plaatjes is het Bureau verlaten. Prachtig.
Michel van Egmond - Gijp (2012), 324 blz. (*****)
Toen eind vorig jaar bekend werd dat René van der Gijp geen griep had maar thuis zat met een burn-out, was dat voor mij een schok maar ergens ook een opluchting. Ik bewonderde Gijp om zijn scherpe observaties en schitterende grappen maar ik voelde ook een lichte jaloezie om zijn manier van leven. Hier was dan eindelijk iemand die werkelijk deed waar hij zin in had, wie alles kwam aanwaaien en niets leek te deren. Het kon dus wel: volledig stressvrij door het leven gaan. Maar ook Van der Gijp was niet de zorgeloze levensgenieter die hij voorwendde te zijn, ook hij bleek een andere kant te hebben. Paniekaanvallen kwamen weleens in de plaats van de befaamde lachaanvallen, achter de façade van zorgeloosheid en flierefluiterij ging een control freak schuil die het liefst alleen is. Die dynamiek, die spanning is door Michel van Egmond indringend beschreven in Gijp. De eerste druk van dit boek was in mum van tijd uitverkocht, zodat razendsnel bijgedrukt moest worden. Helaas is hierdoor een misdruk ontstaan: bladzijde 300 is identiek aan 298, waardoor de 'echte' pagina 300 ontbreekt en p. 299 dus doodloopt. (Curieus genoeg verschilt de hoofdstuktitel wel minimaal: 'En? Is dat ventje er al?' versus 'En? Is die gozert er al?') Een smet op een verder wonderschoon boek. Van Egmond beschrijft acht maanden uit het leven van Van der Gijp, van de Gijp die na VI Oranje op het hoogtepunt van zijn eigen hype leeft, via de 'vliegende inzinking' die hem maanden buitenspel zette tot de succesvolle terugkeer dit voorjaar. Tussendoor schetst Van Egmond aan de hand van oude artikelen een beeld van de jonge Gijp als voetballer. Bovendien bestaat het boek vooral uit citaten, van personen uit de omgeving van Van der Gijp, maar vooral van de maestro zelf. Die afwisseling van komische anekdotes en de schrijnende actualiteit heeft een ware pageturner opgeleverd. Van Egmond heeft in zijn stukken altijd oog voor het bijzondere, voor het afwijkende, voor het anekdotische, dat hij met een mengeling van ironie en compassie weet te evoceren. In die zin was hij de ideale man om een boek over René van der Gijp te schrijven, de man die immers de gierende lach en de verpletterende somberheid in zich verenigt, of in de woorden van Van Egmond: 'de clown die het ene moment nog de gevierde man in de circustent is en die even later, afgeschminkt en alleen, weer anoniem in zijn stille kleedkamer zit.' (89)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten