zondag 9 oktober 2011

Encyclopedie van de Somberheid (13)

13. Somberheid in de Gouden Eeuw

via www.dbnl.org

prelude)
'Somber, ofte sommer, Shadie.'
(Henry Hexham, Het groot woorden-boeck, gestelt in 't Nederduytsch, ende in 't Engelsch, 1648)

In de literatuur van de Gouden Eeuw komt het woord 'somber' voor, maar ook de varianten 'naer', 'droef' en 'duyster' hebben de hedendaagse betekenis van 'somber'.

a)
'Son dreicht ons vrij met duisternis
Schuilt achter wolcken bloode,
Soolanck mijn Joffrouw met ons is,
Sijt ghij er niet van node.
[...]
Maer sonder t' ooge dat mij quest,
En schoonheit wtgelesen,
Al schijndij Phoebus al u best,
Tsal droeve winter wesen.'
(P.C. Hooft, 'Elck prijs sijn lief waer hijse gis')

b)
'Der Duytschen sluymering, gezart door 't schendigh hoonen,
Ten lange lesten eens opwaecken sal tot wraeck.
Wy hebben allerley gepeynst op dese saeck:
En gaende, op onse reys, in Nedersaxen dwaelen,
Door bosschen droef van loof, en schel van nachtegaelen.
[...]
Ick tot medoogen van soo groot een ramp geparst,
Heb naulijcks antwoord ree, of 't heele bosch dat barst
Van dreun en donder, brand en blixem der musketten,
En galmt van wapenklanck van tromlen en trompetten.
Een yeder vlught sijns weeghs. de vreese voor gevaer
Soeckt troost aen yslijckheen. geen schuylhoeck is te naer.'
(Joost van den Vondel, Brief aen den Drost van Muyden, 1628)

c)
'Sult ghy verslenssen, ô mijn jeughdt,
O soete Lent van mijn jaeren,
En noyt ghebijen eens de vreughdt,
Van met een lief te moghen paeren!
Neen, dit ghepeys lae henen vaeren,
Dat soo verslijten hunnen tijdt
Die my daer draghen haet en nijdt.
Aengaende my, soo dat ick meyn,
Sijn leven hier en is gheen leven
Die loorigh, somber, koel alleyn
En liefde-loos sitt' onderbleven [...]'
(Justus de Harduwijn, Goddelycke wenschen, 1629, XXXIV)

d)
'Staen uw' sterren, Sterr, als sterren
Die haer oogh in punten sperren
En betintelen schoon weer
Huijden eerst en merghen weer,
D'eerste locht van ongenucht [= somberheid] en
Salmen in mijn oogh niet luchten [...]'
(Constantijn Huygens, Dagh-werck, 1638, r. 717-722)

e)
'Rommel maeckte goede chier,
Nijs gaf een citroen ten besten,
Seppen sat ontrent het vyer,
Met sijn hooft vol muyse-nesten,
Treurigh, somber, bleeck van rouw,
Rechts om dat hy schoot een grau.'
(Jan Mommaert, Het Brabandts nachtegaelken, 1650)

f)
'Verheugd u dan ô vreemdelingen,
Die 't land van acht'loosheid ontgingen,
Op 't spoor van welbedachten raad,
Door 's werelds wildheid en woestyne,
Na 't Somber zal de Zon weêr schynen,
Ten einde van verdriet en quaad.'
(Jan Luyken, Beschouwing der wereld, 1708)

g)
'Ik ben wel eens somber gestemd, maar vecht er tegen.'
(Constantijn Huygens, Briefwisseling, I: 1608-1634, ed. J.A. Worp, 1911)

coda)
'Wat is het leven van een sterveling meer dan een dag?
Somber en kort en koud en vol verdrietelijkheden,
Dat schoon kan schijnen, maar niets waard is.'
(Petrarca, Triumphus Temporis)

Geen opmerkingen: