vrijdag 12 augustus 2011

Dol op Engels voetbal

In 'Daan is dood' van Willem Wilmink komt de pas gestorven Daan bij de hemelpoort aan. Bij het hek staat een tuinhuisje. Een stuk of tien mensen kijken door het raam naar binnen, waar een kaal mannetje naar voetbal op tv zit te kijken: '"Wolverhampton Wanderers tegen Sheffield Wednesday," zei een van de omstanders, "we zullen nog wel even moeten wachten voor we weten of we de hemel in mogen. Want de heilige Petrus is dol op Engels voetbal."'

Wilmink heeft voor deze schitterende passage niet voor niets juist deze twee Engelse clubs gekozen. Behalve liefhebber van het Engels voetbal was Wilmink immers ook een taalkunstenaar. Nergens zijn de namen van clubs zo prachtig en krachtig als in Engeland. In Nederland zitten we opgescheept met afkortingen en plaatsnamen met een lullig 'FC' ervoor. Dat is historisch zo gegroeid, niks aan te doen. Namen van Engelse clubs hebben iets magisch. Afgelopen week werd in een nieuwsbericht op Teletekst gemeld dat in verband met de rellen de wedstrijden 'tussen West Ham en Aldershot en tussen Charlton en Reading' waren afgelast. Het lezen van die namen is al haast een rituele handeling.

Ook ik ben dol op Engels voetbal, en dan vooral op de divisies onder de Premier League. Het Championship, League One, League Two en de Conference National volg ik op de voet. Op de BBC via Final Score op zaterdagmiddag en The Football League Show zaterdagnacht, via soccernet voor de statistieken en via het fantastische weblog Doingthe116 voor de achtergronden en verhalen. Het getal 116 verwijst naar het aantal clubs in de hoogste vijf divisies. Strikt genomen wordt het vijfde niveau niet meer tot het profvoetbal gerekend, maar met clubs als Grimsby Town, Luton Town, Lincoln City, Wrexham, Darlington en Stockport County barst het daar van de afgegleden traditieclubs.

Wat Engels voetbal zo aangrijpend maakt is de beleving van de supporters. Bijna iedereen draagt het shirt van zijn club. Voor elke sliding wordt geapplaudisseerd. Hele families van drie generaties of meer bezoeken het stadion. De naam van de Engelse Hard gras geeft het gevoel perfect weer: When Saturday Comes. Een hardnekkige misvatting is wel dat de stadions altijd vol zouden zitten. Ook Wilmink schreef in een column: 'Daar zitten ook bij wedstrijden waar geen enkele hoogbegaafde speler te bekennen valt de tribunes vol.' Feitelijk is de bezetting van de stadions in de lagere divisies meestal tussen de 50 en 70%.

Dat komt doordat de stadions relatief veel mensen kunnen herbergen, want absoluut komen er wel veel kijken. Vorig jaar in de Conference National waren er negen clubs met een gemiddelde van boven de 2000, in League Two elf met meer dan 4000 en in League One, het derde niveau dus, zelfs vier clubs met meer dan 15000 bezoekers (Southampton, Sheffield Wednesday, Charlton Athletic en Huddersfield Town). Traditieclubs die door wanbeleid en sportief verval zijn teruggezakt naar het derde niveau (Southampton is inmiddels gepromoveerd) maar waar nog altijd vele duizenden hondstrouwe fans het stadion blijven bezoeken. Altijd is er sfeer, beleving, passie, ondanks de ellende.

Voor zulke supporters geldt wat Nick Hornby in de openingsregels van zijn boek Fever Pitch schreef: 'I fell in love with football as I would later fall in love with women: suddenly, uncritically, giving no thought to the pain it would bring.'

Geen opmerkingen: