maandag 3 mei 2010

Lezen, lezen, lezen #18

Gerrit Komrij - Morgen heten we allemaal Ali. Vrolijke bespiegelingen over de tijdgeest (2010), 303 blz.In Morgen heten we allemaal Ali heeft Gerrit Komrij een bonte verzameling teksten bijeengebracht. Maatschappij-analyses, 'verzamelde tweets', een Wagner-aubade en mini-essays over poëzie. Die laatste sectie is duidelijk de beste. Komrij heeft altijd iets zinnigs te melden over de dichtkunst. De drie stukken over samenleving en tijdgeest zijn echter teleurstellend. De onderwerpen, respectievelijk de erfenis van de babyboomers, de positie van de homoseksueel en het multiculturele vraagstuk, lijken zich uitstekend te lenen voor een scherpe analyse van Komrij. Helaas slaagt hij er niet in de ondertitel volledig waar te maken. 'Nogal zure achter elkaar geplaatste schimpscheuten' was een treffender titel geweest, want vrolijk zijn ze allerminst. In de essays ligt de nadruk meer op stijl, op woordkunst dan op de inhoudelijke bespiegelingen. Komrij spaart de kool en de geit vooral in zijn essay over het integratievraagstuk. 'Niet dat de moslimfanaten ons aanvallen is het brandende probleem, maar dat we ons zo snel overgeven,' luidt een prikkelende stelling. Die wordt helaas niet verder uitgewerkt, Komrij springt alweer snel over naar de bestrijding van Rita Verdonk. Morgen heten we allemaal Ali lijkt nog het meest op een grote verzameling aforismen. Aforismen die zo nu en dan wel de vinger op de zere plek leggen, zoals in het stuk waarmee de bundel opent : 'Ik maak deel uit van een generatie die, voor het eerst in eeuwen, de wereld lelijker achterlaat dan ze haar heeft aangetroffen. Niets van allure, niets van stijl, niets van een groot gebaar bracht ze tot stand.' Dat is ook niet iets om vrolijk van te worden.

Arnon Grunberg - Kamermeisjes en soldaten. Arnon Grunberg onder de mensen (2009), 335 blz.
'Morele helderheid is te vaak een kasteelroman.' Ook Arnon Grunberg is niet vies van ogenschijnlijk losstaande, vrijblijvende, vage waarheden. Twee jaar geleden besloot Grunberg zijn ironische, bewust wereldvreemde houding te confronteren met de Werkelijkheid: hij trok er voor de NRC op uit om 'onder de mensen' te gaan. Grunberg bezocht oorlogsgebieden als Afghanistan, Irak en Libanon, hij ging couchsurfen en als kamerheer werken en hij ging langs bij outcasts als de mennonieten en het bestuur van de 'pedopartij'. Over een van hen schrijft Grunberg: 'Ik doe mijn best een gevaar voor de democratie in hem te zien, maar ik zie slechts een roman.' Deze constatering tekent de positie van de schrijver in het geweld van het echte leven. Hij reist als een wat naïeve reporter de wereld over, zich verwonderend over de beweegredenen van mensen om te doen wat ze doen. 'Het verschil tussen vertrouwen in de mensheid en nihilisme is soms minimaal.' Toch zijn de reportages voor de lezer uiterst leerzaam. Grunberg verschaft je een insider-blik op het nieuws dat we alleen van tv en krant kennen. 'Als ik iets geleerd heb in Irak is dat alle overtuigingen gevoed worden door geld en dus macht. Wat vanuit de verte voor de een blind fanatisme is en voor de ander verzet, is van dichtbij economie.' Grunberg lijkt uiteindelijk vooral op zoek naar zichzelf. Hij is altijd de buitenstaander, de observator, de blinde vlek. Hij belijdt 'de kunst de werkelijkheid steeds weer een andere mogelijkheid van jezelf voor te houden, steeds weer een andere fictie. / De werkelijkheid confronteren met fictie in de breedste zin van het woord is hoe ik mijn taak als romanschrijver opvat.' Ietwat vreemd uitgangspunt voor een geschrift over de brandhaarden van deze tijd. Maar daarmee wel weer helemaal Grunberg.

Jan Blokker - Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek (2010), 172 blz.
De kranten hebben het moeilijk, zo lezen we overal, niet het minst in de kranten zelf. Minder abonnees, jongeren die geen krant meer lezen en de expansiedrift van het internet zijn de belangrijkste redenen. In zijn pamflet-achtige boek laat Jan Blokker een tegengeluid klinken. Hij acht het 'correcter niet van een dagbladcrisis, maar van een journalistencrisis te spreken'. Journalisten hebben nooit zelfbewust en strijdbaar gereageerd op nieuwe media. Dat was al zo met de radio, dat was zo met de televisie en ook nu met het internet wordt de witte vlag al te snel gehesen. Blokkers favoriete anekdote is die van de sportverslaggever van het Handelsblad die zijn baan opzegde toen Sport in Beeld populair begon te worden. Niemand zou meer geïnteresseerd zijn in zijn stukjes op maandagochtend. Blokker ziet een parallel met het heden: internet maakt al het nieuws toegankelijk, maar er zal behoefte blijven aan een door kenners gemaakte selectie uit het enorme aanbod. Wat hij vergeet, is dat internet ook die functie al vervult. Het web is misschien in eerste instantie een ongestructureerde vergaarbak van allerlei feitjes, nieuwtjes en geruchten, de mensen nemen hun portie nieuws echter wel degelijk tot zich via nieuwssites die een selectie hebben gemaakt uit de veelheid van gegevens. Blokkers pleidooi is, hoe hartverwarmend ook, daarom niet helemaal overtuigend. Hij slaagt er niet in duidelijk te maken hoe die journalisten dan de papieren krant onderscheidend kunnen houden. De opvatting van tycoon Derk Sauer dat kranten niet meer moeten vertellen wat er is gebeurd - dat doet het internet al - maar waarom het is gebeurd, is niet die van Blokker: 'Heel Nederland gaat gebukt onder de plaag van Opinie en Debat. Daarom maken feiten er steeds minder kans om door te dringen.' Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek is vooral goed in zijn beknopte weergave van 'de nodige persgeschiedenis'. In drie persoonlijke intermezzi geeft Blokker (1927) a.d.h.v zijn carrière een mooie sfeerimpressie van de naoorlogse krantenjournalistiek.

Geen opmerkingen: