Max Pam - De armen van de inktvis (2005), 607 blz.
In aflevering 7 van deze rubriek schreef ik dat Joost Zwagerman als columnist een verademing is tussen al die oude, zure, versteende mannetjes - althans, dat was de strekking van het verhaal. Zwagerman zou de enige zijn die serieus tegengas gaf aan de eenzijdig links geöriënteerde columnistenelite. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Er is ook nog Max Pam. Pam (geen pseudoniem) is de 60 gepasseerd, maar bij hem geen spoor van verzuring of verstening. Nog altijd schrijft hij scherpe, frisse columns over politiek en maatschappij. Zijn flirt met GeenStijl toont aan dat hij nog zeer bij de tijd is. Vier jaar geleden verscheen De armen van de inktvis, een bloemlezing uit Pams journalistieke werk, samengesteld door Dap Hartmann en ingeleid door Jaap van Heerden. Met ruim 600 dichtbedrukte pagina's is het een zeer ruime bloemlezing. Toch bevat het maar een fractie van wat Pam geschreven heeft, wat aantoont dat de man inderdaad de workaholic is die hij zegt te zijn. Het boek bevat vier afdelingen: verhalen (21 stuks), interviews (11), columns (136) en kritieken (38). Onder de verhalen bevindt zich het befaamde onderzoeksartikel over literaire jury's, interessante interviews zijn die met Mulisch, Willem Frederik Hermans (2x) en vooral Douglas Hofstadter. De literaire kritieken zijn bijzonder. Pam is geen neerlandicus en onderscheidt zich daarmee van de andere boekbesprekers. Waar voor een neerlandicus een onleesbaar boek vaak vooral experimenteel en vernieuwend is, daar is het voor Pam vooral onleesbaar. Soms slaat hij de plank mis, maar Pams kijk op boeken is altijd authentiek en lezenswaardig. Hoogtepunt vond ik de columns. Ik was van plan ze niet allemaal te gaan lezen, maar eenmaal begonnen heb ik ze alle 136 verslonden. Ze zijn zonder uitzondering glashelder geschreven, scherpzinnig en toch ook nuchter qua ideeënrijkdom en vaak zeer humoristisch. De polemische stukken zijn geschreven in de geest van W.F. Hermans, Pams grote voorbeeld, en soms bereiken ze eenzelfde niveau. De column over een achtervolging door een junk is doodeng en zou zo in een bundel thrillerverhalen kunnen. De stukken bestrijken de periode 1972-2004; de late zijn nog net zo scherp als de vroege. Prachtboek.
David Van Reybrouck - Pleidooi voor populisme (2008), 80 blz.
'Pamflet' is de ondertitel van Pleidooi voor populisme van de jonge Vlaamse auteur David Van Reybrouck. De titel is enigszins provocerend, de inhoud is zeer behartigenswaardig. In de Lage Landen is in toenemende mate sprake van een 'diplomademocratie' (kennis door opleiding = politieke macht). Van Reybrouck beziet de groeiende kloof tussen hoog en laag opgeleiden met zorg. De eerste groep verzet zich met hand en tand tegen het opkomende populisme in de politiek. Ten onrechte, vindt Van Reybrouck, populisme kan een grote groep mensen die zich door de politiek miskend en genegeerd voelt weer betrokken maken. Er is dan ook niet minder, maar beter populisme nodig. Het huidge populisme is een 'duister populisme', een populisme dat denkt 'dat het volk een homogeen blok vormt, dat de wil van het volk eenduidig en rechtlijnig is en dat die volkswil eigenlijk het centrum van de macht dient te bekleden.' Rita Verdonk dus, in Nederland. Hoe moet het dan? Van Reybrouck ziet twee mogelijkheden: democratisch populisme en verlicht populisme. De eerste variant moet garanderen dat er een partij is waarmee laaggeschoolden affiniteit voelen, ook al zorgt deze partij met 'absurde beleidsvoorstellen' en 'forse taal' voor heisa: 'Het democratisch populisme helpt om de basis van de democratie, het conflict, weer nieuw leven in te blazen.' Dat is dus Wilders en zijn PVV. De tweede mogelijkheid vereist een poldervariant van een Mandela of een Obama, iemand die tot een 'nieuwe synthese' weet te komen. Zo iemand zal in Nederland niet gauw opstaan. Daarmee is het zwakke punt van dit pamflet aangeroerd: de voorgestelde oplossingen zijn niet bevredigend, ook omdat Van Reybrouck sterk pleit voor meer laaggeschoolden in het parlement 'als noodzakelijke voorwaarde om het duister populisme te bestrijden'. Daar zie ik niets in. Ze moeten vooral hun belangen behartigd zien, deelname aan het inefficiënte regeltjesbolwerk zou ze alleen maar afschrikken en nog hopelozer maken, vermoed ik. Het schort dus nog wat aan de wenken, de analyse is in zijn beknoptheid pregnant en helder. Ikzelf kom er ook in voor, trouwens: Van Reybrouck heeft het ergens over 'jonge universitairen [die] vrolijk heen en weer zappen tussen Arvo Pärt en de Pfaffs.'
Calvin S. Hall - De psychologie van Freud. Een inleiding (1981), 160 blz.
Sigmund Freud. Een grote naam, een van dé namen van de twintigste eeuw. En toch is zijn status zeer schimmig, voorzover ik het kan overzien. Volgens de een is Freud een briljante wetenschapper die baanbrekend werk heeft verricht op het gebied van psychologie en psychoanalyse. Volgens de ander is de Weense dokter een charlatan en een kwakzalver die de status van wetenschap eerder kwaad dan goed heeft gedaan. Ik geloof dat de consensus tegenwoordig meer naar de eerste positie neigt. Om mijn ignorantie qua Freud weg te poetsen zocht ik naar een beknopte inleiding. Deze van Calvin Hall zou de meest geschikte zijn voor een eerste kennismaking. Het slot van het eerste, biografische, hoofdstukje maakt in ieder geval duidelijk wat de positie van Hall is: 'Het woord "genie" wordt wel eens al te lichtvaardig gebruikt om de bekwaamheid van bepaalde mensen aan te duiden, maar er is geen woord dat zo zeer van toepassing is op Freud. Hij was inderdaad een genie. Persoonlijk beschouw ik hem als een van de sporadische alzijdige geesten die de geschiedenis heeft voortgebracht. Evenals Shakespeare, Goethe en Leonardo da Vinci wist Freud alles wat hij aanraakte te verhelderen, te verduidelijken. Hij was een groot en zeer wijs mens.' Alstublieft, daar gaat de objectieve inleiding waarop ik hoopte. Gelukkig onthoudt Hall zich in het vervolg van loftuitingen en beperkt hij zich tot een kernachtige uiteenzetting van Freuds ideeën, steeds uitgaand van de kernbegrippen 'Es', 'Ich' en 'Über-Ich'; onderbuik, persoonlijkheid en moraal. Vervolgens worden zaken als driften, bewuste en onbewuste, angst, verdringing en fixatie verklaard als dynamische wisselwerkingen tussen de genoemde drie delen van de persoonlijkheid. Ik begrijp de aantrekkingskracht van Freuds theorieën. Ze zijn helder, veelomvattend en spreken tot de verbeelding. Toch staat de inleiding ook bol van de opmerkelijke zinnen: 'iemand kan menen hoogtevrees te hebben omdat hoogte nu eenmaal gevaarlijk is, terwijl hij eigenlijk vreest dat zijn geweten van de gelegenheid gebruik zal maken hem te straffen voor zijn zonden door hem in de diepte te laten storten.' En verdrongen orale verlangens kunnen zich manifesteren wanneer een persoon belangstelling krijgt voor 'linguïstiek, flessen verzamelen of buikspreken'. Wonderlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten