donderdag 29 januari 2009

Gedicht

Het is voorgoed

Waaien, denk je, zal het wel - wel over
mettertijd; op waaien komt het aan, je
wuift de weemoed weg en ziet deemoedig
om je heen: er zijn ogen, hel, en blauw

- de vrieskou op het vinkentouw -, je
wimpelt eerste daden af, richt woorden
tot de boude wind, klit samen of valt uiteen
op mooie zolderkamers; je fietst je jaren

ouder en waait met alle regens mee, ouders
verkoudend, evangeliserend: breek brood,
saters, waar is morgen de tijd gebleven?

- blader naar jaarboekbladzij met ezelsoor...

Woensdag was de jongste dag, hoe verbanden
schreeuwden om gezien gelegd te worden,
de zwaarbeladen middagen op het door de zon
ontgroende grasveld in de blonde zon; maandag

was de borst vol lucht en dan maar hopen
op een blik, je begon met weer zo'n fabuleuze
pentekening in een proefwerkblok, we lulden
slap die ochtenden, maar aardige jongens - (ze

zeggen weleens: achtbaanrit, maar je kwam maar
niet terug bij het begin); je kocht een regeltje
of drie in februari, maar de bloem verhulde - ja,
verbloemde - wat je smijten wilde, of versmaden,

het zoeken naar een naam en niet het minst
één voor jezelf: ik msn dus ik ben, maar twijfel
was je ratio die dagen; bloedsmaak in je mond,
maar de kleine liefde at je op als zoete drop;

geloof was jaren met pensioen, de klucht was
doorgaans werelds: jezus vond vis ten hoogste
op zijn brood, hij vermenigvuldigde kwadraten
op het bord; één bulderde hoe minder zielen,

één stapte klassikaal over de maas; volledig
hemels ledig de lege tussenuren, je dacht aan
aandacht en aan tweede uren, driestig dwalend
door de gang de bakermat, triestig soms - maar

toen je had bewezen daar dan thuis te horen,
alles had begrepen en gezworen,
feliciteerden ze je de straat op,
met een diploma en een wit krijtje in je vuist.

Geen opmerkingen: