zondag 4 januari 2009

Encyclopedie van de somberheid (8)

8. De avonden

Als er één boek uit de Nederlandse literatuur is waarin somberheid een belangrijk motief is, dan is het wel De avonden, het meesterwerk van Gerard Reve. De tien laatste dagen van het voorbije jaar heb ik het weer gelezen, dit keer met extra aandacht voor de somberte van hoofdpersoon Frits van Egters.

De somberheid van Frits is tweeledig. Er is de somberheid die voortvloeit uit zijn eenzaamheid en hypergevoeligheid. De tweede variant is een prettige somberheid. Ook de alomtegenwoordige verveling speelt in beide typen een rol.

De twee genoemde aspecten van de eerste soort - eenzaamheid en hypergevoeligheid - komen mooi naar voren in de openingsscène van hoofdstuk II, op p.31:

"De volgende dag reed hij smiddags om half vijf op de fiets van het kantoor, waar hij werkte, naar huis. Het weer was omgeslagen: wolkenvelden dreven met gestage vaart langs de hemel, af en toe vielen enkele druppels regen en een matige, milde wind blies uit het zuiden. Langzaam, met het hoofd iets opzij gebogen, reed hij in het drukke verkeer.
'Als een van de bestuurders van deze autoos een fout maakt,' dacht hij, 'en ik word doodgereden, zal het bericht thuis verdriet brengen, groot misbaar. Gesteld, dat er geen ouders zijn, dan zal het een treurige mededeling voor de familie zijn. Maar als er ook geen familie is, wie zal het zich dan aantrekken? Wie?' Hij kreeg pijn in de borst en voelde in zijn ogen tranen opkomen. Hij keek achterom. 'Het achterlicht brandt,' zei hij bij zichzelf. De schemering viel in."

Frits krijgt gedurende het verhaal meerdere keren vochtige ogen. Op 30 december bezoekt hij met enkele vrienden de nachtvoorstelling in de bioscoop. Onderweg maakt hij al enkele vervelende opmerkingen om zich een houding te geven. Hij voelt zich een eenling (p.222-225):

"'Bè, bè,' zei Frits bij zichzelf, 'meneer Zak, geboren Vlinderdas.' 'Hoe troosteloos is alles,' dacht hij. 'De straten glimmen.' Ze zwegen." [...]
In het Nederlands nieuws werden schaatswedstrijden in Franeker vertoond, de ingebruikstelling van een brug over de IJssel, een parade in Tilburg en de onthulling van een oorlogsmonument in Apeldoorn. Het licht ging weer aan en er verschenen gekleurde reclames. 'Eigenlijk zit ik hier alleen,' dacht Frits. [...]
Toen de film een kwartier aan de gang was, voelde hij zijn ogen nat worden. Hij keek opzij naar Jaap en Hoogkamp, maar dezen letten op het doek. 'Mensen, die snel tot tranen komen, hebben in de regel een oppervlakkig en wreed karakter,' dacht hij. 'Het is verachtelijk.' Hij snoot zijn neus, slikte en hield het hoofd schuin naar rechts. 'Laat ik zorgen, dat niemand iets aan mijn gezicht kan zien,' dacht hij. Hij bette met zijn zakdoek zonder wrijven zijn ogen, maar voelde ze opnieuw vochtig worden. 'Het moet zo zijn,' zei hij bij zichzelf, 'het doet er niet toe. Laat ik me overgeven.'"

Eerder had hij al overdacht (p.220):

"'De gedachten komen tot stilstand,' zei hij bij zichzelf. 'Al onze hoop is op de film gevestigd. Wordt die een mislukking, dan is de somberte niet te overzien.'"

Frits' somberheid is ook een herinnerde somberheid, is melancholie. Dat is de tweede variant. Bijvoorbeeld op p.121:

"Vrijdagmiddag moest op het kantoor wegens de zware bewolking reeds om kwart over drie het licht worden opgestoken. Frits verzamelde proppen papier van zijn buro, blies sigarettenas weg en leunde daarna achterover in zijn stoel. 'Wanneer het nu Zaterdag was,' dacht hij, 'dan zou ik bij dit weer de goede stemming hebben.'
'Op de lagere school,' zei hij bij zichzelf, 'daar werd soms op Zaterdagmorgen, een uur voor de bel, de lucht zo donker, dat die vier lampen, die ballons, aan moesten. Zaterdag, een uur voor het einde. Waarom was dat zo heerlijk?' 'Of de laatste schooldag voor de vakantie,' dacht hij, 'als er dan een stortbui kwam, of onweer, vlak voordat de bel ging. Groter geluk was er niet. Waarom? Wonderlijk.'"

Merk op dat de verveling hier mogelijk ook aanwezig is, getuige de proppen papier op het bureau. Enkele bladzijden verder zoekt Frits in gedachten opnieuw naar de oorzaak van zijn gelukzalige somberheid (p.125):

"'Waarom hadden die duisternis en die regen een verblijdende betekenis?' dacht hij. 'Daar moet ik achter komen.' 'In de vierde klas, bij het begin van de grote vakantie,' zei hij bij zichzelf, 'we gingen naar huis en ik had een leeg krijtjeskistje gekregen. Ik stond in de gang, te wachten op het eind van de regen, want ik had geen jas bij me. En elke keer snoof ik in het kistje. Het was een lucht van hout, nieuw hout, van hars en krijt. Tot zover is het duidelijk, dat zijn de feiten. Maar de samenhang?'"

En dan schiet het hem te binnen:

"'Ik weet het,' dacht hij plotseling, 'het is eenvoudig. De laatste uren van de schooltijd moesten somber zijn, om de overgang naar de vrije dagen des te scherper te laten uitkomen.'"

Geen opmerkingen: