Naar aanleiding van:
Peter Sloterdijk - Woede en Tijd. Een politiek-psychologisch essay. Vert. Hans Driessen. SUN 2007, 319 blz.
Van Peter Sloterdijk is bekend dat hij in Martin Heidegger een van zijn filosofische leidsmannen ziet. Wanneer de Karlsruher filosoof dan een boek publiceert met de titel Woede en Tijd, is het gerechtvaardigd hier een expliciete verwijzing naar Heideggers meesterwerk Zijn en Tijd in te herkennen. Sloterdijk maakt evenwel al gauw duidelijk dat we niet bij Heidegger terecht kunnen om de wisselwerking tussen vormen van woede en het tijdsbegrip te kunnen vatten, omdat Heidegger nooit "dieper was doorgedrongen tot de samenhang tussen de historiciteit en het ressentimentskarakter van het bestaan. Zijn analyse van temporele structuren van het zorgende, ontwerpende en stervende bestaan levert geen adequaat begrip op van de diepe band tussen woede en tijd." (p.88)
Ook bekend van Sloterdijk is het feit dat hij - ooit begonnen als linkse filosoof - gevoed door teleurstelling in het linkse gedeelte van het spectrum (concreet: zijn leermeester Habermas) zich ontwikkeld heeft tot een zo nu en dan met nieuw-rechts flirtende vrijdenker. Het is dan ook bijzonder interessant te onderzoeken hoe Sloterdijk de terugkeer van woede in de eenentwintigste eeuw (o.m. het islamisme) onder de loep neemt. Hoe kunnen we zijn observaties toepassen op de Nederlandse situatie? In de inleiding valt Sloterdijk uit tegen de zelfgenoegzame essayisten die na de aanslagen van 11 september met nauwelijks verhulde trots verkondigden dat de geschiedenis was teruggekeerd, daarbij snerend naar Fukuyama's The End of History. Volgens Sloterdijk is het terrorisme bij uitstek een posthistorisch fenomeen: "Zijn tijd breekt aan wanneer de woede van de buitengeslotenen zich met de infotainmentindustrie van de ingeslotenen verbindt tot een geweldtheatersysteem voor laatste mensen. Het getuigt van een macaber misbruik van uitgeputte taalreserves als men dit terreurbedrijf een historische zin wil toedichten." (p.58) En inderdaad, hoe is het moderne terrorisme te beschouwen als een op de toekomst gericht bedrijf? In de woorden van Sloterdijk: "Is er ook maar iemand die de dragers van zwarte oogkleppen de scherpe blik wil toedichten waarmee ze de stand van de evolutie kunnen definiëren?" (ibid.)
In de inleiding ontwerpt Sloterdijk een woedebegrip dat gestoeld is op het Griekse woord thymos, "trefwoord voor het 'orgaan' in de boezem van helden en mensen die vatbaar zijn voor grote opwellingen". (p.19) Het 'thymotische' verwijst in het vervolg van het essay dus behalve naar woede in het algemeen voornamelijk naar zaken als 'wraak', 'ressentiment' en 'geldingsdrang'. Het kanaliseren van moderne uitbarstingen van deze vormen van woede vraagt om een nieuwe vorm van realisme. Plato's visie op ambitiemechanismen kan daarbij helpen, al is een terugkeer naar het Griekse idealisme absoluut niet gewenst, zo haast Sloterdijk te benadrukken: "we luisteren naar hem als naar een gastdocent van een uitgedoofde ster." (p.59) Sloterdijk slaat de spijker op de kop als hij stelt dat met de dood van God de woedeabsorberende kracht van een "streng, respect afdwingend hiernamaals" rap aan het verdwijnen is. Dat leidt tot de centrale stelling, wederom in vraagvorm geformuleerd: "Wie zou willen ontkennen dat het mateloze onheil van de afgelopen eeuw - we noemen slechts de Russische, de Duitse en de Chinese vernietigingswerelden - zijn wortels vindt in de ideologische pogingen van aardse woedeagentschappen om de wraak onder hun hoede te nemen? En wie ziet niet dat zich nu al de wolken hebben samengepakt waaruit het onweer van de eenentwintigste eeuw zal losbarsten?" (p.60)
In het eerste hoofdstuk onderzoekt de auteur de algemene kenmerken van de woededynamiek. Sluimerende ontevredenheid is in welvaartsstaten verborgen onder een dun laagje uiterlijke gelukzaligheid. Sloterdijk laakt de vigerende opvatting dat sinds het einde van de Koude Oorlog de haat als individueel en collectief reëel fenomeen verdwenen zou zijn, nog louter voortlevend in mediabeelden. Integendeel: het ressentiment is het eerlijkst verdeelde artikel ter wereld. Sloterdijk gaat zelfs nog een stap verder door uit het voorgaande de conclusie te trekken dat Heideggers cruciale begrip van de existentiële tijd als zijn-ten-dode (nadenken over de onvermijdelijke dood als voorwaarde voor een volwaardig bestaan) vervangen kan worden door een soort van 'zijn-ten-wrake': "Het bestaan kan zich evengoed richten op het gegeven dat het als geheel het traject tussen de krenking en de wraak doorloopt. Uit een dergelijke verwachtingsvolle vooruitblik op het beslissende moment ontstaat de existentiële tijd [...]. Wanneer het bestaan van woede vervuld is, heeft het niet de vorm van een vooruitlopen op de eigen dood, maar die van de anticipatie op een onafwendbare dag van de woede." (p.81) Hier valt een kritische kanttekening bij te plaatsen: vallen bij het terrorisme het moment van de wraak en het moment van de dood niet samen?
Alvorens de woede als achtergrond bij onze tijd te schetsen, geeft hij in de hoodstukken twee en drie een historische schets van de ontwikkeling van het woedebegrip. In deze hoofdstukken is Sloterdijk soms moeilijk te volgen en verzuimt hij zo nu en dan bepaalde stappen in de redenering toe te lichten. Maar, zoals Raymond van den Boogaard in 2000 in NRC al terecht opmerkte, de lezer van Sloterdijk moet vooral niet gefrustreerd raken wanneer hem eens een hoofdstuk ontgaat. Om de woede te vatten ontwerpt Sloterdijk het ietwat vage begrip van de 'woedebank', de "onderbrenging van de lokale woedevermogens en de verstrooide haatprojecten in een overkoepelende instantie, die net als elke echte bank tot taak heeft de individuele tegoeden te verzamelen en winstgevend te maken." (p.83) Het communistische systeem bijvoorbeeld wordt in hoofdstuk 3 bestempeld als een 'wereldwoedebank'. In dit derde hoofdstuk passeren de eerder genoemde Russisch-communistische, Duits-fascistische en Chinees-maoïstische geweldsprojecten de revue.
De bespreking van het onzinnige en onbegrijpelijke radicalisme van zogenaamd 'progressieve' intellectuelen in de jaren 70 m.b.t. communisme en maoïsme eindigt met een even terechte als hilarische afrekening met Sartre: "De hogeschool van de onverbeterlijkheid vond haar meester in Jean-Paul Sartre, die van de inleving in het revolutionaire geweld al sinds langere tijd een masochistische oefening had gemaakt. En toch was ook hij niet meer dan een eminente vertegenwoordiger van een generatie van fakirs, die op het spijkerbed van de zelfvernedering gingen liggen om te boeten voor het feit dat ze tot de burgerlijke klasse behoorden." Sloterdijk verwijst dan naar de nu grotesk-pijnlijke beelden uit 1970 waarop een Sartre te zien is die een onzinnig maoïstisch krantje aan het venten is. "Hoe grotesker de beelden, des te duidelijke doen ze beseffen hoe diep de kloof is tussen de woede en het principe van de adequaatheid. Die kloof is tekenend voor de paradox van de revolutionaire politiek. Sinds jaar en dag werkt deze zich in het zweet om een maat voor iets te vinden wat van nature de weg naar het mateloze volgt" (p.229-230)
Het vierde en laatste hoofdstuk ('Woedeversplintering in de tijd van het midden') is verreweg het interessantste. De traditioneel verzamelde woede is bij ontstentenis van overkoepelende systemen als het communisme een versplinterde woede geworden. Het ontbreekt aan een inzamelende organisatie, aan een 'woedebank' dus. En dat terwijl "leed, ellende en onrecht" in de tweede en derde wereld in combinatie met de door de groei van de mediacultuur ontstane informatievoorziening toch zouden kunnen leiden tot enorme uitbarstingen van woede en wraak. Maar: "Het lijkt alsof de woede niets meer wil leren. Ze komt niet tot inzicht en het inzicht komt niet tot haar. De verontwaardiging kan niet meer bogen op een wereldomspannende idee. Kennelijk zijn de traditionele linkse partijen een tikkeltje te dom voor hun eigen ambities, als ze al niet te laks zijn om er zoiets als ambities op na te houden." (p.238) Het tijdperk van de extremen is ten einde en Sloterdijk vraagt zich af wat er nu zo angstaanjagend aan was. 'Het midden' heeft de macht gegrepen, het midden met als eigenschappen 'goedmoedigheid', 'karakterloosheid' en 'despotisme' (mijns inziens in Nederland inmiddels vertegenwoorigd door het CDA met als personificaties van deze drie eigenschappen respectievelijk Balkenende, Donner en Hirsch Ballin).
Ook de "negatieve utopie" van de klimaatverandering zorgt niet voor verbroedering. "Een van de lessen van de twintigste eeuw was dat een van boven opgelegd universalisme gedoemd is te mislukken; misschien zal de eenentwintigste eeuw wel met het stigma belast worden dat hij niet in staat was op tijd voor een gevoel van gemeenschappelijke situaties van onderaf te zorgen." (p.243) Kritische politici als Wilders dragen bij aan het van onderaf benoemen van de problemen. De cruciale vraag is of hij hiermee een gemeenschapszin aanboort of juist voor een nieuwe tweedeling zorgt. Wat buiten kijf staat, is dat 'succesvolle' ficties als 'dé multiculturele samenleving' ernstig in twijfel worden getrokken, en dat is conform de functie van Kritiek: "Kritiek was, welteverstaan, de gevolgtrekking uit de ontologische veronderstelling dat ficties op feiten kunnen stuklopen. Nu zijn het de feiten die op ficties stuklopen - al was het maar omdat hun voortaan slechts de status van succesvolle ficties wordt verleend." (p.246)
De andere partijen blijven volharden in hun verzuim Wilders op argumenten aan te pakken. Ze komen nog steeds niet verder dan een mengeling van neerbuigend grinniken en - op z'n Marcel van Dams - het probleem verschuiven naar de moreel "minderwaardige" Wilders. En dat terwijl Wouter Bos - juist Bos - onlangs eindelijk blijk gaf van inzicht door de integratie hét overkoepelende thema van onze tijd te noemen. Een thema waarbij polarisatie nodig is om progressie te boeken. En ja, in dat proces zullen de grenzen van het betamelijke zo nu en dan overschreden (moeten) worden. Jammer alleen dat Bos' eigen adjudant Mariëtte Hamer precies zo'n type is waarop Sloterdijks stempel "te dom voor [de] eigen ambities" (zie boven) van toepassing is, met haar inhoudsloze, uitgemolken kamscheerdersmetaforiek. Geert Wilders is nog steeds niet op argumentatieve gronden aangepakt. En daarmee heeft hij te midden van al zijn schreeuwerige retoriek het gelijk nog immer aan zijn zijde.
Sloterdijk beschrijft de postcommunistische situatie waarin de planeconomie is vervangen door de markteconomie, en daarmee de taal door het geld. Dissidente emoties die traditioneel ten grondslag liggen aan woede en wraak raken zodoende "sociaal geïsoleerd" en "taalkundig verarmd". Vandalisme is dan het resultaat, in de definitie van "de negativiteit van de domme man en dus als een vorm van woede die het definitief heeft opgegeven om tot inzicht te komen." (p.268) Sloterdijk licht dit toe aan de hand van de onlusten in de Parijse banlieus in oktober 2005. Deze bladzijden (p.268-277) zijn de overtuigendste van het hele boek. De heersende politieke macht bleek niet in staat de situatie juist in te schatten. "Alleen minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy bleek een scherp oog te hebben voor de psychopolitieke situatie. Door de onruststokers openlijk uit te maken voor 'tuig' (racaille), dat men met de hogedrukreiniger zou moeten wegspuiten, zondigde hij niet alleen tegen de regels van het politieke beau parler, maar maakte hij ook duidelijk dat naar het oordeel van de nieuwe morele meerderheid in het land dit keer geen inspanningen op het gebied van de integratiepolitiek geboden waren, maar compromisloze eliminatieprocedures. Misschien is uit deze verbale uitval een veelbelovend paradigma van politieke semantiek geboren." (p.269)
Onzinnig is het om, zoals rechts, te spreken van de rellen als geplande, gecoördineerde acties. Nog onzinniger, "tergend" zelfs, is het om met Jean Baudrillard de schuld te leggen bij de autochtone Fransen die zich volgens deze linkse filosoof alleen nog als zodanig kunnen handhaven door immigranten te discrimineren. Zinniger is de verklaring van Hans-Magnus Enzensberger die de verklaring zoekt in het gevoel van overbodigheid, van "teveel zijn" onder de allochtonen jongeren in de troosteloze voorsteden. Sarkozy lijkt in te zien dat politiek tegenwoordig neerkomt op "een systeem van maatregelen ten behoeve van militante consumentenbescherming". Met Agamben toont Sloterdijk aan dat een "primaire sociofobische component" in het sociale leven van de mens heel normaal is. Het doel van sociale organisatie is - heel simpel - het beperken van de last die mensen van andere mensen ondervinden.
Overkoepelende systemen mogen ten onder zijn gegaan, er is echter nog een potentiële woedebank: de politieke islam. Kan deze uitgroeien tot nieuwe wereldbank? Sloterdijk is resoluut: nee. Gebeurtenissen als de Deense cartoonrellen en de aanslagen op moskeeën in Irak tonen aan dat overhaasting en onbezonnenheid een serieuze ontplooiing in de weg staan. "De gebeurtenissen spreken een duidelijke taal. Ze zeggen meer over de honger naar aanleidingen om erop los te slaan bij bepaalde groepen dan over een vermeend onafwendbaar conflict tussen culturen." (p.289) Het overschot aan woedende jongemannen in Arabische landen zal verspild worden aan levensverslindende burgeroorlogen. Tenzij de islam haar achterstand in korte tijd weet in te lopen, zal er nooit een woedeverzamelende instantie ontstaan die de woede 'winstgevend' weet te maken. "Het radicale islamisme van onze tijd is het eerste voorbeeld van een puur wraakzuchtige ideologie: het kan alleen straffen, maar brengt niets tot stand." (p.293) Het ontbreekt de islam aldus aan toekomstvisie: "De zwakheid van de islam als politieke religie, of hij nu van genmatige of radicale snit is, vloeit voort uit het feit dat hij principieel op het verleden is gericht." (ibid.) Daarmee zal zij het - niettemin aanwezige - woedekapitaal op bloedige wijze verspillen in plaats van het te investeren.
De verspreide, regionale woede zal deel uit blijven maken van onze tijd en samenleving. In de epiloog pleit Sloterdijk voor een "meritocratie die zowel inter- als transcultureel een antiautoritair ontspannen moraal weet te verenigen met een duidelijk normbesef en respect voor onvervreemdbare mensenrechten." (p.298) Hiervoor is een rationaliteitscultuur nodig, gebaseerd op de politieke modus van de balanceeroefening: "Balanceren betekent: noodzakelijke strijd niet ontwijken en overbodige strijd niet provoceren." (ibid.) Daarmee eindigt Sloterdijk op de valreep toch met een teleurstellende handreiking. Want hoe valt dit beroep op de "balanceeroefening" te rijmen met de eerder geuite typering van het midden als de "meest vormeloze van alle monsters"? En met het "veelbelovend[e] paradigma van politieke semantiek" (zie boven) van Sarkozy in Frankrijk en Wilders en Bos (althans diens oproep daartoe) in Nederland? Hoe doorwrocht en steekhoudend Sloterdijks betoog ook is, concrete aanzetten voor de toekomst ontbreken te vaak. Zo is de notie van 'overbodig zijn' die leeft onder allochtone jongeren een interessante. De vraag is echter of deze overbodigheid alleen onder de jongeren zelf leeft of ook een reële situatie typeert. Dit is belangrijk om de ontwikkeling van hun woede (vandalisme, intimidatie e.d.) zoals die recent in Amsterdam, Utrecht en Gouda tot wasdom kwam te begrijpen en aan te pakken. Het is echter de taak van de nieuwe poltitiek om hier creatief-rationalistisch mee aan de slag te gaan.
Peter Sloterdijk schetst soms helder, soms duister, maar altijd indringend de politiek-psychologische werkelijkheid van de eenentwintigste eeuw, zonder daarbij hete hangijzers als het islamisme en het vandalisme uit de weg te gaan. De cruciale vraag hoe de om zich heen grijpende woede te controleren, wordt helaas niet voldoende beantwoord. Maar misschien is er helemaal geen antwoord. Het laatste hoofdstuk opent met een prachtig citaat van de socioloog Niklas Luhmann: "De conservatieven beginnen met teleurstelling, de progressieven eindigen met teleurstelling, allen lijden aan de tijd, en daarin stemmen ze overeen. De crisis wordt algemeen." (p.237) Woede zal ooit uitdoven, nieuwe problemen zullen zich aandienen, het ware probleem is en blijft toch het lijden aan de tijd. En daarmee zijn we alsnog terug bij Heidegger.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten