Daniël Rovers - Walter. Wereldbibliotheek (2011), 238 blz.
Het eerste deel van Walter, de tweede roman van Daniël Rovers, speelt zich af in de jaren 1950. Walter Cosijn, een katholieke boerenzoon uit Den Hout, ten noorden van Breda, bezoekt het seminarie om een priesteropleiding te volgen. Dit gegeven heeft mijn bijzondere belangstelling.
Heel lang is het de gewoonte geweest dat pientere jongens uit Brabantse boerengezinnen de kans geboden werd maatschappelijk te klimmen via het seminarie. Deze traditie is geheel verdwenen, wat mij op een onbegrijpelijke manier altijd treurig stemt. Het is een soort heimwee naar een tijd die ik nooit heb meegemaakt.
Rovers slaagt er heel goed in een geloofwaardig beeld te creëren van zowel het leven op een seminarie als van het tijdsbeeld in het algemeen. De sociale wisselwerking tussen de studenten en de paters en tussen de jonge jongens onderling wordt sfeervol en indringend beschreven.
Een thema als het reilen en zeilen op een seminarie impliceert op zichzelf al een situering van het verhaal in een vergane, verloren periode uit het nabije verleden, maar Rovers heeft dit nog extra aangezet met foto's en krantenknipsels uit de jaren vijftig en zestig en met vele (literair-)historische verwijzingen. Zo studeren de jongens in Frenckens Overzicht der Nederlandsche Letterkunde en wordt er gerefereerd aan de negen goals die Henk Schouten namens Feijenoord scoort tegen De Volewijckers.
Ook wordt op een gegeven moment de morbide geschiedenis uit De avonden over de hond die zijn overleden baas opat aan Walter en zijn broertjes verteld. Dit overigens zonder expliciete verwijzing naar Van het Reves roman, waarmee Rovers heel mooi laat zien hoe zulke populaire verhalen in een bepaalde tijd circuleerden en een sociale functie vervulden.
De seminariecultuur ging ten onder met de grote maatschappelijke veranderingen die in de loop van de jaren zestig in gang gezet werden. Ook de sympathieke Walter ondervindt de gevolgen van de veranderende tijdgeest. Hij stelt zijn priesterwijding op de lange baan en kiest uiteindelijk voor een werelds leven: zijn liefde voor Joke Koolhof, in wie Joke Smit valt te herkennen, geeft de doorslag. Joke is echter te vrijgevochten en Walter te onervaren en onvoorbereid op het moderne leven om de relatie te laten slagen.
Walter moet het feitelijk niet van een hechte plot hebben. De verschillende hoofdstukken vormen eerder momentopnamen of dwarsdoorsnedes waaruit de verder impliciete ontwikkeling van Walter af te leiden valt. Ook blijken bijvoorbeeld medeseminaristen die een belangrijke rol spelen aan het begin van een volgend hoofdstuk ineens te zijn uitgetreden. Elk hoofdstuk - ze zijn steeds zo'n tien pagina's lang - is zo een miniatuur, een sfeerschets, soms zelfs een verhaal op zich.
Rovers is sowieso nog eerder een zinnenschrijver dan een plotbouwer. Geen uitgebreide beschrijvingen van gebeurtenissen of van de psychologie van de personages; het rake detail, de ritmische zin en die ene juiste metafoor of vergelijking moeten de lezer overtuigen. De traptreden in het seminarie zijn 'breed als grafstenen'. Een professor gebruikt 'een afgeknipte schoenveter' als boekenlegger. En Walter ruikt op het erf van de ouderlijke boerderij 's ochtends vroeg 'het gras, een zweem kalverenmest, de wol van het grijze vest'.
De tweede helft van Walter overtuigt iets minder dan de eerste, al moet ik misschien zeggen dat het tweede deel mij minder wist te boeien, geïntrigeerd als ik was door het seminariegebeuren. Rovers heeft voor een allesbehalve modieus onderwerp gekozen. Seminaries komen alleen nog in het nieuws in verband met misbruikzaken uit het verleden en de katholieke kerk kampt met gigantische imagoproblemen. Rovers speelt hier slim op in door een scène te beschrijven waarin Walter last heeft van zijn piemel en te rade gaat bij de priester-docent en W.F. Hermans-lezer Pierre Cijns. Bij de hedendaagse lezer moeten dan wel alarmbellen gaan rinkelen, maar Cijns lost het integer en empathisch op.
Natuurlijk waren seminaries niet louter broedplaatsen van ontucht en repressie. Intelligente, verantwoordelijke en sociaal voelende katholieken zorgden ervoor dat jongens van eenvoudige komaf een zeer gedegen opleiding kregen en hierin ook in aanraking kwamen met cultuur en literatuur. Hoewel het katholieke geloof daarbij leidend was, moet ook de algemene sociaal-maatschappelijke component niet onderschat worden. Het is bij Walter dan ook lang niet alleen geloofstwijfel die hem in de 'echte' wereld parten speelt, het is ook de val uit een wereld van geborgenheid, saamhorigheid en gemeenschapszin die hij niet kan verwerken, een wereld met een gedeeld verhaal:
'Het verhaal was zoek, de zin weg, het pad stuk. Hij huilde met lange, harde uithalen; een kind dat zijn ouders is kwijtgeraakt. Hij stapte naar de badkamer, met tranen in zijn ogen, als een bijna-blinde. In de spiegel zag hij een schim, een man die kaal zou zijn voor zijn vijfendertigste. Hij wist niet meer hoe het nu verder ging.'
*****
Geen opmerkingen:
Een reactie posten