Vandaag acht jaar geleden overleed Willem Wilmink. De Twentse taalkunstenaar werd 66 jaar. Wilmink is vooral bekend als liedjesschrijver en dichter. Zijn Verzamelde liedjes en gedichten werden in 2004, een jaar na zijn dood, bezorgd door W.P. Gerritsen. Het tweedelige werk telde in totaal 1423 bladzijden. Wilmink oogstte ook veel lof met zijn verhalen voor kinderen. De verzamelde Sprookjes en vertellingen werden vorig jaar onder redactie van Vic van de Reijt en Wobke Wilmink-Klein bij Nijgh & Van Ditmar uitgegeven.
Een minder bekend deel van Wilminks omvangrijke oeuvre bestaat uit proza voor volwassenen. Deze Verzamelde verhalen zijn reeds in 2009 door Nijgh & Van Ditmar uitgegeven, eveneens onder redactie van Van de Reijt en Wilmink-Klein. In dit 414 bladzijden tellende boek staan twee bundels, Ver van de stad en Het verkeerde pannetje, die aanvankelijk als kinderboek op de markt zijn gebracht. De verhalen in met name de laatstgenoemde bundel zijn niettemin ook voor volwassenen zeer de moeite waard. Een verhaal als 'Daan is dood' verdient een klassieke status in de Nederlandse literatuur. Het is dan ook terecht door Joost Zwagerman opgenomen in zijn bloemlezing De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 korte verhalen, 'de rode Zwagerman'.
Wilmink blijkt ook nog enige tijd als columnist actief te zijn geweest. Tussen 23 september 1991 en 7 december 1992 schreef hij onder de koepeltitel 'Wilmink op maandag' stukjes voor Dagblad Tubantia. De verleiding is groot, maar de tijdspanne is net iets te lang om van een 'blauwe maandag' te kunnen spreken. Die toch ietwat neerbuigende kwalificatie wordt helemaal zinloos wanneer we de inhoudelijke kwaliteit van de columns in ogenschouw nemen. Wilmink was namelijk ook als columnist eigenzinnig, kraakhelder en bij vlagen ontroerend.
Tot aan zijn dood bleef Wilmink op zijn typemachine werken en weigerde hij een computer te gebruiken. Die houding is exemplarisch voor de teneur van zijn columns: conservatief, maar altijd vanuit nostalgie of gehechtheid aan kwaliteit en traditie, en niet vanuit benepen behoudzucht of persoonlijk belang. Vele columns zijn gewijd aan de afbraak van het onderwijs, een onderwerp dat hem na aan het hart lag. Ook Engels voetbal en de wonderlijke denkwereld van kinderen worden vaak met passie beschreven.
Een opvallend inspirerend stuk vaart uit tegen het wanstaltige fenomeen van de 'positieve discriminatie'. Nieuwkomers hebben zich altijd en overal een plek weten te verwerven. Ze hebben hier moeite voor gedaan en vinden zo een balans tussen aanpassing en behoud van eigenheid. De 'positieve discriminatie' heeft die natuurlijke gang van zaken verstoord. Wie positief gediscrimineerd wordt, wordt feitelijk nog erger vernederd, zoals Wilmink zelf overkwam toen hij eindelijk zijn vriendje met dammen had verslagen om vervolgens te horen dat die hem had láten winnen. 'De positieve discriminatie van onze kleurrijke ingezetenen zal ons land verrechtsen' voorzag Wilmink al begin jaren negentig.
Bijzonder sympathiek is zijn oprechte verontwaardiging over de hysterie rond de restauratie van Barnett Newmans 'absolute niets', waarbij 'de culturele elite angstig zwijgt over het naakte feit dat op het schilderij Who's Afraid of Red, Yellow and Blue niets te zien is'. Die gezonder afkeer van 'elite', van 'ons soort mensen', geldt ook voor wat betreft de literaire mores. Fraai voorbeeld: 'In de boekenbijlage van Vrij Nederland recenseert men bij voorkeur boeken die geen hond ooit leest, daarbij verwijzend naar alle mogelijke auteurs die bekend verondersteld worden, maar die mij altijd weer droevig met de oren doen klapperen.' Neem James Joyce, waar Wilmink pas aan durfde toen hij een boek van Joyce in een Iers warenhuis zag staan: 'de eigenzinnige Ier was kennelijk niet alleen voor die elite bedoeld die hem in Nederland had ingepalmd.'
Wilmink was echter geen voorloper van Halbe Zijlstra, integendeel. Regelmatig pleit hij vurig voor bezield literatuuronderwijs en tegen het verdwijnen van kleine orkesten. Zullen er nog leraren zijn die kinderen leren 'dat ook hun eigen ziel groter is dan ze ooit hadden gedacht?' En 'een orkest voorziet een stad van een gezelschap geestrijke mensen' die 'leven in de brouwerij' brengen. Wilmink is een en al Kunst en Cultuur, maar wel vanuit het principe 'Kunst is voor iedereen'. Een column waarin aan de hand van Baantjer en A.F.Th. het verschil tussen literatuur en lectuur wordt besproken, besluit Wilmink met: 'Ik hou van beide genres'.
Dat Wilmink al na een jaar stopte als columnist is uiteindelijk niet heel verrassend. Naar het einde toe dalen kwaliteit en inspiratie bijna met de column. Mooi is nog wel zijn verontwaardiging over het feit dat de prachtige kerk van Simon en Judas in Ootmarsum nog maar zelden geopend is: 'Wat is dat voor een krenterigheid? Verdient men aan die stroom toeristen niet genoeg om in twee gebouwen een VUT-lijder aan te stellen die de boel de hele dag in de gaten kan houden?'
'Je bleef altijd die jongen / met zijn arm tegen de muur / van die warme Twentse kerk / na het hete middaguur', zo zingt Herman Finkers in zijn wonderschone eerbetoon aan Wilmink 'Lieve dode dichter'. Herman Finkers, nog zo'n Twent die onvermoeibaar blijft pleiten voor vitale kunst- en cultuurbeleving, onder het motto 'als schoonheid en fijnzinnigheid niet meer van deze tijd zijn, dan wordt het tijd voor andere tijden'. Die houding, bijna van een jaloersmakende naïviteit, had ook de hartstochtelijke Wilmink. De drie kloeke uitgaven met verzameld werk en Finkers' ode vormen gezamenlijk een mooi monument.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten