woensdag 8 december 2010

Ben ik eigenlijk wel links en rechts genoeg?

De dit jaar overleden columnist Jan Blokker gaf ooit een verzameling columns de titel Ben ik eigenlijk wel links genoeg? Blokker was dan ook een typische representant van de tijd dat nog heel duidelijk was wat links was en wat rechts en aan welke kant je moest staan. Zelf hoor ik nergens bij, en daarin ben ook ik een kind van mijn tijd.

I

Mensen die vandaag de dag met blinde overtuiging een politieke richting kiezen of een specifieke partij aanhangen zijn steeds zeldzamer. Het aantal zwevende kiezers is enorm en politieke partijen zien hun ledenaantal in de regel teruglopen. Dat is niet per se een verkeerde ontwikkeling. Naar mensen die overtuigd links of rechts zijn kijk ik weliswaar met enige jaloezie - ze worden niet verteerd door twijfel en ontheemdheid -, maar toch vooral met grote meewarigheid. Ze gedragen zich vaak als gelovigen, dogmatici die heilig overtuigd zijn van de morele juistheid van hun visie en al helemaal van de verderfelijkheid van de andere kant. Zo'n tunnelvisie, zulk gebrek aan twijfel moet erg prettig zijn, maar op den duur ook erg benauwend.

Al die benepen, enge NRC-abonnees die hun abonnement opzeggen omdat Martin Bosma eens in de drie weken een column in hun krant schrijft. Ik durf er heel wat om te verwedden dat ze zijn boek niet eens gelezen hebben. En dan nog zie ik alleen maar voordelen: je hoeft je niet eens op vijandelijk gebied te begeven om van de mening en tactiek van de tegenstander op de hoogte te blijven; die wordt je in je eigen avondblad op een presenteerblaadje aangeboden.

Ook op rechts zie je die krampachtige bekrompenheid. De ingezondenbrievenrubriek van HP/De Tijd staat al wekenlang vol met boze brieven van lezers die protesteren tegen de aanwezigheid van Thomas von der Dunk als columnist in hun opinieblad. Von der Dunk mag een geradicaliseerde totaalmalloot zijn, maar zijn schrijfsels zouden de HP-lezer dan toch juist moeten overtuigen van hun eigen gelijk. Maar voor berichten van de andere kant wordt het blikveld secuur afgeschermd. Ik vind het maar treurig: je krant of opinieblad beschouwen als je clubblaadje.

II

Ook al geloof ik nergens in, één overtuiging hang ik toch met een zekere regelmaat aan: politiek is door en door pragmatisch. Al dat ge-emmer over idealisme en visie, moedeloos word ik ervan. Balkenende heeft het acht jaar lang te horen gekregen: hij zou een brede visie ontberen. Gelukkig maar. Visie vind ik meer iets voor kunstenaars of charlatans. In de kunst gelden geen wetten: de kunstenaar mag en kan zich een onwerkelijke, voor mijn part idealistische wereld scheppen, de werkelijkheid zoals zij niet was of is, of zoals zij zou moeten zijn of niet had moeten zijn. Politiek is de waarheid, zoals het is en niet anders, en daar dan op moeten anticiperen. Mulisch heeft het mooi gezegd: 'De waarheid impliceert steeds ook de onvrijheid: het is zoals het is. Maar de literatuur is nu juist de wereld van de vrijheid: het is ook, zoals het niet is.'

Willem Frederik Hermans werd vaak 'rechts' genoemd, ook door Mulisch. Maar Hermans was niet rechts. Hij was simpelweg niet links, en daarmee in zijn tijd voor de anderen automatisch rechts. In 1963 zette hij zijn positie in een gesprek met interviewer Hans Sleutelaar als volgt uiteen: 'In bepaalde opzichten ben ik zeer links, zoals iedereen moet zijn die rationalistisch is ingesteld. Aan de andere kant weet ik dat de linkse mensen toch ongelijk hebben, omdat de volledige volvoering van hun ideeën in strijd is met de menselijke natuur, althans met de natuur van de meerderheid. Kenmerkend voor het denken van rechts vind ik het denkbeeld, dat je speciaal onder Katholieken aantreft: de massa bestaat uit onmondige schaapjes, die liever niet moeten worden voorgelicht, voor wie allerlei zaken beter geheim kunnen blijven. Maar wie zal uitmaken wie mondig is en wie niet? Enerzijds zie ik dus dat de ideeën van links afstuiten op de inertie van de massa, anderzijds kan ik de rechtse ideeën niet onderschrijven, omdat ze niet rationalistisch zijn. Dat is de situatie.'

Natuurlijk: idealiter leven alle mensen in harmonie samen, in vrede en welvaart en zonder onenigheid en misdaad. Maar om daar een politiek programma op te baseren is onnozel, en zelfs gevaarlijk. De overtuiging dat hij of zij oplossingen heeft voor gerezen problemen, hoe sneller de politicus van dat idee af gebracht kan worden, hoe beter. Ik ben er ook ingetrapt: Obama had mijn blinde vertrouwen. Maar de WikiLeaks-affaire heeft de deur definitief dicht gedaan. De VS schenden de persvrijheid en de vrijheid van informatie en steken China en India moeiteloos voorbij qua censuur en politieke manipulatie. Iedereen heeft het nu over het verwerpelijke gedrag van 'de Amerikanen', maar Amerika is ook nu nog in de eerste plaats Obama. Die visie en dat idealisme komen hem nu opeens heel slecht uit. En natuurlijk is die arme man ook slachtoffer van zijn eigen naïviteit. Ben ik eigenlijk wel pragmatisch genoeg?, die vraag had Obama zich moeten stellen.

III

Blokker en Mulisch waren beiden van 1927, en ook Mulisch was ooit, net als Blokker, honderd procent links. In zijn rede 'Meningen in marstempo' (1970) was de wereld glashelder. Met een dreunende opsomming van opposities werden goed en kwaad keurig links- respectievelijk rechtsaf gestuurd: 'Links heeft meningen, rechts heeft belangen. Links moet meningen hebben hebben omdat het geen belangen heeft. Rechts kan het stellen zonder meningen omdat het belangen heeft. Links heeft zijn mening als belang. Rechts heeft zijn belang als mening. Links is daarom te goeder trouw. Rechts is daarom te kwader trouw', et cetera. Het was de tijd van Vietnam, de Koude Oorlog woedde volop en de Warme Tweede smeulde nog na.

Maar al snel stortten de opposities in en werd alles grijs en ongrijpbaar. Geen grote systemen meer, geen levensbeschouwingen, geen zuilen. Alleen nog maar individuaties, tegenspraken en halve waarheden (die samen nooit een hele werden). De linkse idealisten werden het nieuwe establishment en zo ging het over de hele linie: was links voorheen socialistisch en egalitair, en rechts liberaal en elitair, tegenwoordig is links elitair en rechts egalitair. Daarom kun je, meen ik, vandaag de dag niet meer met goed fatsoen overtuigd links zijn. Maar, en daar komen de halve waarheden al binnen denderen, socialisme en liberalisme zijn niet mee overgestoken. Links en sociaal, en rechts en liberaal zijn losgekoppeld. En zo zitten we nu opgescheept met sociale linksen en liberale linksen en met liberale rechtsen en sociale rechtsen.

GroenLinks doet er nog een schepje bovenop. De partij omschrijft zichzelf paradoxaal genoeg als 'sociaal en liberaal'. Maar dat is niet het enige verwarrende, de sociaal-liberalen zouden in Nederland verspreid zijn over vele partijen: GroenLinks, D66, de VVD en de PvDA, zelfs het CDA en de ChristenUnie. En oh ja, de Dierenpartij is ook sociaal-liberaal. Een ware diaspora van sociaal-liberalen dus. En daarom moet GroenLinks maar samengaan met D66. Huh? Progressief en conservatief, nog zoiets. Kun je nog met een stalen gezicht progressief zijn in een land dat inmiddels wel zo'n beetje 'af' is? En als je je verzet tegen de afbraak van culturele verworvenheden door de schadelijke invloeden van andere culturen, ben je dan conservatief of juist nu progressief?

IV

Mijn worsteling met links en rechts is niet een kwestie van een geloof in een waarheid die in het midden ligt, het sparen van de kool en de geit of een weigering om partij te kiezen. Dat leidt maar tot halfzachtheid, vluchtgedrag, stilstand die doet stinken. Je moet geen amorele theoreticus worden. Peter Sloterdijk is mijn leidsman in deze materie: linkse waarden hebben rechtse grenzen nodig, schrijft hij in Het kristalpaleis. Linkse idealen en rechtse wetten. Twee halve waarheden die samen nog enigszins een hele vormen. Een broze, wankele waarheid, die misschien dan uiteindelijk ergens in het midden ligt. Maar als het enigszins kan uit volle overtuiging voor de relevantie van links én rechts. Ben ik eigenlijk wel links en rechts genoeg?

Geen opmerkingen: